ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6325

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/31554
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.C. Greeuw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van voortzetting vrijheidsontneming in AC-procedure

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage geoordeeld over de voortzetting van een vrijheidsontnemende maatregel tegen een vreemdeling die een asielaanvraag had ingediend. De vreemdeling, van Libanese nationaliteit, was op 13 juli 2001 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Op dezelfde dag werd de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) toegepast. De vreemdeling diende op 14 juli 2001 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 17 juli 2001 afgewezen. De vreemdeling stelde beroep in tegen deze afwijzing en vroeg de president van de rechtbank om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist.

De rechtbank oordeelde dat de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel slechts onrechtmatig kan worden geacht als het zonneklaar is dat de rechtsmiddelen van de vreemdeling tot toegang tot Nederland zullen leiden. In deze zaak was er onvoldoende bewijs dat de rechtbank of de president in het beroep van de vreemdeling zou oordelen dat de asielaanvraag niet binnen de voor de AC-procedure beschikbare 48 uren kon worden afgedaan. De rechtbank concludeerde dat de beschikking van de verweerder, die de maatregel handhaafde, niet onrechtmatig was, ondanks dat de beschikking pas na het verstrijken van de 48 uur was uitgereikt. De rechtbank vond dat de adviezen in het dossier over de termijnoverschrijding niet eenduidig waren en dat een gebrek in de motivering van de procesbeslissing niet automatisch leidde tot vernietiging van de beschikking.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de vreemdeling ongegrond, waarmee de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel werd bevestigd. De uitspraak werd gedaan door mr. H.C. Greeuw en uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2001.

Uitspraak

UITSPRAAK
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01/31554 VRONTN J
inzake: A, geboren [...] 1978, van Libanese nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 23 juli 2001.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. L.B. Vellenga-van Nieuwkerk, advocaat te Alkmaar.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. M.W.W. Raspe, werkzaam bij de IND.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 13 juli 2001 is de vreemdeling ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste lid, Vw toegepast.
1.2 Op 14 juli 2001 heeft de vreemdeling een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Bij besluit van 17 juli 2001 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. De ten aanzien van de vreemdeling toegepaste vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw is in het besluit gehandhaafd.
1.3 Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw, van 15 juli 2001, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van de vrijheidsontnemende maatregel.
2. Overwegingen
2.1 Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
2.2 Verweerder voert het beleid dat onder meer tot (voortzetting van) de maatregel ex artikel 6 Vw wordt besloten indien de asielaanvraag binnen de AC-procedure is afgewezen.
2.3 Namens de vreemdeling is aangevoerd dat de voortzetting van de maatregel, nadat verweerder bij beschikking van 17 juli 2001 de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel heeft afgewezen, onrechtmatig is. De vreemdeling heeft op 18 juli 2001 tegen de beschikking beroep ingesteld en de president van de rechtbank verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Het is evident dat de aanvraag niet binnen 48 uur kon worden afgedaan. In de eerste plaats heeft verweerder niet binnen 48 uur de afwijzende beschikking aan de vreemdeling uitgereikt, hetgeen blijkt uit de zich in het dossier bevindende zwaarwegende adviezen van de rechtshulpverlener die de vreemdeling tijdens de AC-procedure heeft bijgestaan. Voorts heeft verweerder ten onrechte de (proces)beslissing om de aanvraag af te doen in de AC-procedure niet gemotiveerd.
2.4 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.5 Gesteld noch gebleken is dat de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel aan de vreemdeling onrechtmatig is.
2.6 Het is vaste jurisprudentie van de rechtbank in gevallen als het onderhavige, dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel slechts dan onrechtmatig moet worden geacht, indien zonneklaar is dat de door de vreemdeling ingestelde rechtsmiddelen tot zijn toegang tot Nederland zullen leiden. In de onderhavige zaak zal daar slechts sprake van kunnen zijn indien buiten twijfel is dat de rechtbank cq de president in het door de vreemdeling tegen de afwijzende beschikking ingestelde beroep cq de aanhangig gemaakte voorlopige voorziening tot het oordeel zal komen dat de asielaanvraag van de vreemdeling niet binnen de voor de AC-procedure beschikbare 48 uren kon worden afgedaan.
2.7 Uit het zich in het dossier bevindende overzicht over de voortgang van de AC-procedure is op het eerste gezicht op te maken dat -ook na aftrek van de extra tijd die de rechtshulpverlener heeft benut met het bijstaan van de vreemdeling- verweerder de beschikking eerst na het verstrijken van de 48 procesuren heeft uitgereikt. Dit is evenwel onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van een zonneklaar-situatie als hiervoor bedoeld, reeds niet omdat de twee zich in het dossier bevindende zwaarwegende adviezen voor wat betreft de daarin vervatte berekeningen van de termijnoverschrijding niet eenduidig zijn.
2.8 In de omstandigheid dat verweerder de zogeheten procesbeslissing niet heeft gemotiveerd wordt evenmin aanleiding gezien om vooruit te lopen op het oordeel van de rechtbank cq de president en de voortduring van de maatregel onrechtmatig te achten. Verwezen wordt naar de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats d.d. 20 juli 2001 (geregistreerd onder nummers AWB 01/29977 en 01/29982 BEPTDN H), waarin onder meer is overwogen dat een eventueel gebrek in de naleving van de regeling omtrent het nemen van de procesbeslissing niet zonder meer behoeft te leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking.
2.9 De rechtbank is ook overigens van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel ex artikel 6 Vw thans niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
2.10 Het beroep is derhalve ongegrond.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2001, in tegenwoordigheid van mr. G.J. de Jong als griffier.
Afschrift verzonden op: 28 juli 2001
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.