ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6325
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H.C. Greeuw
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van voortzetting vrijheidsontneming in AC-procedure
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage geoordeeld over de voortzetting van een vrijheidsontnemende maatregel tegen een vreemdeling die een asielaanvraag had ingediend. De vreemdeling, van Libanese nationaliteit, was op 13 juli 2001 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Op dezelfde dag werd de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) toegepast. De vreemdeling diende op 14 juli 2001 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 17 juli 2001 afgewezen. De vreemdeling stelde beroep in tegen deze afwijzing en vroeg de president van de rechtbank om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist.
De rechtbank oordeelde dat de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel slechts onrechtmatig kan worden geacht als het zonneklaar is dat de rechtsmiddelen van de vreemdeling tot toegang tot Nederland zullen leiden. In deze zaak was er onvoldoende bewijs dat de rechtbank of de president in het beroep van de vreemdeling zou oordelen dat de asielaanvraag niet binnen de voor de AC-procedure beschikbare 48 uren kon worden afgedaan. De rechtbank concludeerde dat de beschikking van de verweerder, die de maatregel handhaafde, niet onrechtmatig was, ondanks dat de beschikking pas na het verstrijken van de 48 uur was uitgereikt. De rechtbank vond dat de adviezen in het dossier over de termijnoverschrijding niet eenduidig waren en dat een gebrek in de motivering van de procesbeslissing niet automatisch leidde tot vernietiging van de beschikking.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de vreemdeling ongegrond, waarmee de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel werd bevestigd. De uitspraak werd gedaan door mr. H.C. Greeuw en uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2001.