Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/50113 VRONTN
inzake : A, naar eigen zeggen geboren op [...] 1986, van (gestelde) Chinese nationaliteit, verblijvende in het Politiebureau te Apeldoorn, eiseres,
gemachtigde: mr. M.R. Roethof, advocaat te Arnhem,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. B. Perels, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 1 oktober 2001 is eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Verweerder heeft de rechtbank hiervan op 3 oktober 2001 in kennis gesteld. Krachtens artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de vreemdeling daarmee geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 10 oktober 2001. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig I.G. Nuijten als tolk in de Mandarijnse taal.
Ter zitting heeft gemachtigde van eiseres namens eiseres opheffing van de maatregel gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Eiseres heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Eiseres doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Twee andere Chinezen, die tezamen met eiseres waren staandegehouden, zijn vrijgelaten wegens ruimtegebrek. Derhalve bestond er geen reden om eiseres wél vast te houden. Voorts heeft verweerder gehandeld in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel door zonder degelijk medisch onderzoek uit te gaan van onjuistheid van de door eiseres opgegeven leeftijd. Dit geldt temeer omdat bekend is dat de leeftijd van Aziaten moeilijk door Westerlingen te bepalen is. Tenslotte heeft verweerder geen belangenafweging gemaakt in het specifieke geval van eiseres.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Eiseres is in tegenstelling tot de twee andere (mannelijke) Chinezen niet vrijgelaten, omdat verweerder in de veronderstelling verkeerde dat voor haar een plaats beschikbaar zou komen in het Grenshospitium, terwijl reeds op voorhand bekend was dat voor de mannen geen plaats zou zijn in een Penitentiaire Inrichting. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat in geval van eiseres ook zonder deskundigenonderzoek mocht worden uitgegaan van een leeftijd boven de twintig jaar, omdat de door eiseres opgegeven leeftijd - blijkens het door de vreemdelingendienst Achterhoek op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal - zeer ongeloofwaardig is. Indien voorts op grond van uiterlijke kenmerken geen twijfel bestaat of een vreemdeling al dan niet meerderjarig is, hoeft geen kostbaar medisch onderzoek verricht te worden, hetgeen tevens veel tijd zou vergen. Bovendien overlegt eiseres ook geen documenten om de door haar opgegeven leeftijd te onderbouwen.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet beschikt over een geldige titel tot verblijf, dat haar identiteit en nationaliteit niet vaststaan, dat zij niet beschikt over een identiteitspapier, dat zij zich niet aangemeld heeft bij de korpschef, dat zij niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, dat zij eerder niet rechtmatig in Nederland verbleven heeft en geen rechtmatig verblijf heeft. Gesteld noch gebleken is dat de inbewaringstelling op deze gronden onrechtmatig is.
De stelling dat door middel van een deskundigenonderzoek de leeftijd van eiseres moet worden vastgesteld kan niet worden aanvaard. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat daartoe slechts termen bestaan indien over die leeftijd gerede twijfel bestaat. In het onderhavige geval heeft verweerder de opgegeven geboortedatum en de leeftijd als volstrekt ongeloofwaardig kunnen aanmerken. Verweerder heeft hierbij op goede gronden verwezen naar een ter zitting overgelegd proces-verbaal. De rechtbank onderschrijft dit oordeel mede op basis van eigen waarneming ter zitting. De opvatting van verweerder dat van eiseres mag worden verlangd haar stelling inzake haar geboortedatum en leeftijd met bescheiden te staven wordt onderschreven. Derhalve komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de aan minderjarigheid verbonden rechtsgevolgen en kunnen overige in dit verband aangevoerde beroepsgronden buiten beschouwing blijven.
Ten aanzien van het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank het volgende. Niet gebleken is dat er sprake was van gelijke gevallen. Immers, zoals door verweerder ter zitting betoogd, verschilde de situatie van de mannen van die van eiseres met betrekking tot de plaatsing in een Penitentiaire Inrichting. Mitsdien faalt dit beroep.
Voorts is de rechtbank niet gebleken dat verweerder het onderzoek met onvoldoende voortvarendheid ter hand neemt of dat een reëel zicht op uitzetting ontbreekt.
De rechtbank concludeert dat de toepassing noch de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Salomon, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2001, in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier.
Afschrift verzonden op:
30 oktober 2001
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.