Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/57358 VRONTN
inzake : A, geboren op [...] 1985, van Chinese nationaliteit, verblijvende in het Passanten verblijf Triport, Landside, te Schiphol, eiser,
gemachtigde: mr. W.M. Blaauw, advocaat te Amsterdam,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
gemachtigde: mr. O.J. Elbertsen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 30 oktober 2001 is eiser op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Verweerder heeft de rechtbank hiervan op 1 november 2001 in kennis gesteld. Krachtens artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de vreemdeling daarmee geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 8 november 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ter zitting was tevens aanwezig mevrouw P. Farida Fong, tolk in de Chinese taal.
Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Op 8 november 2001 heeft gemachtigde van eiser het beroep ingetrokken, naar aanleiding van het bericht van verweerder dat eiser was uitgezet. Eiser blijkt echter nog in bewaring te zitten. Als gevolg hiervan heeft geen van de aanwezigen de zitting kunnen voorbereiden. Eiser vraagt primair om opheffing van de maatregel en subsidiair om aanhouding van de behandeling van het beroep, zodat hij op een behoorlijke wijze kan worden gehoord.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Het is duidelijk dat volstrekt ten onrechte is gemeld dat eiser is uitgezet. Verweerder biedt daarvoor zijn excuses aan. Er bestaat geen bezwaar tegen een aanhouding van de behandeling totdat alle aanwezigen in staat zijn geweest de zaak behoorlijk voor te bereiden.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verweerder heeft bij brief van 7 november 2001, gericht aan zowel de rechtbank als aan de gemachtigde van eiser, een telefoonnotitie doen toekomen van een door de gemachtigde van verweerder gevoerd gesprek met de heer Hunt van het IND Grensteam, waarin deze meedeelt dat eiser op 2 november 2001 is uitgezet. Op grond van deze mededeling heeft de gemachtigde van eiser op 8 november 2001 het beroep ingetrokken en heeft de rechtbank de zaak afgevoerd van de zittingslijst.
In de loop van de zitting van 8 november 2001 is echter gebleken dat eiser op grond van de eerder uitgegane transportorder naar de rechtbank was gebracht en zich in het cellenblok van de rechtbank bevond. Eiser bleek derhalve, in tegenstelling tot de door verweerder gedane mededeling, niet te zijn uitgezet.
De rechtbank is in de eerste plaats van oordeel dat, nu de zaak is aangevangen met een kennisgeving van verweerder en gebleken is dat eiser nog steeds onderworpen is aan een vrijheidsontnemende maatregel, de gemachtigde van eiser niet bevoegd was het beroep in te trekken en dat derhalve de bij brief van 8 november 2001 gedane intrekking geen effect heeft. Een andere opvatting zou in strijd zijn met het wettelijk systeem, dat in artikel 94, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voorschrijft dat uiterlijk op de zevende dag na ontvangst van een kennisgeving dat aan een vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd een zitting bij de rechtbank plaatsvindt, waarop de rechtmatigheid van de maatregel wordt beoordeeld, terwijl voorts het in de Vw 2000 neergelegde systeem van periodieke toetsing van de voortduring van de bewaring, zoals neergelegd in artikel 96, eerste en vijfde lid, van de Vw 2000, is gekoppeld aan een eerdere uitspraak van de rechtbank. Deze periodieke toetsing zou in feite onmogelijk worden gemaakt indien het de gemachtigde van eiser toegestaan zou zijn het beroep dat is aangevangen met een door verweerder gedane kennisgeving in te trekken.
Nu de zaak is afgevoerd van de zittingslijst van 8 november 2001 zou, op grond van het feit dat eiser niet uitgezet bleek te zijn, het beroep opnieuw moeten worden opgevoerd en had de rechtbank daarvan partijen in kennis moeten stellen. Een en ander zou tot gevolg hebben gehad dat de zitting niet meer binnen de in artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 genoemde termijn van zeven dagen zou kunnen plaatsvinden, hetgeen tot opheffing van de maatregel zou hebben geleid.
Slechts vanwege de toevallige omstandigheid dat zowel de gemachtigde van eiser als de tolk in de Chinese taal vanwege een andere zitting reeds op de rechtbank aanwezig waren is de rechtbank in staat geweest een aanvang te maken met het horen van eiser.
Tot een inhoudelijke behandeling is het evenwel niet gekomen: noch de rechtbank, noch gemachtigden van partijen hadden zich op de behandeling van het beroep voorbereid, nu allen ervan uitgingen dat eiser was uitgezet en het beroep was ingetrokken. Gemachtigden van partijen hadden als gevolg hiervan het dossier in deze zaak niet meegenomen naar de rechtbank.
De rechtbank is, gezien bovengeschetste gang van zaken, van oordeel dat eiser ontoelaatbaar in zijn verdediging is geschaad. In een dergelijke situatie zou de rechtbank kunnen beslissen om de behandeling van het beroep te schorsen en deze op een later te bepalen datum voort te zetten.
De rechtbank is daartoe echter niet overgegaan, en ziet ook geen aanleiding om het onderzoek te heropenen, omdat zij van oordeel is dat de bovenomschreven gang van zaken – waarvan het de rechtbank ambtshalve uit andere zaken bekend is dat zij vaker voorkomt, en wel in die mate dat nauwelijks meer van een incident kan worden gesproken - een ernstige inbreuk is op de rechtspositie van de vreemdeling die volledig aan verweerder moet worden toegerekend, waarbij eiser zodanig in zijn belangen is geschaad, dat een nadere behandeling van het beroep achterwege kan blijven en de rechtbank onmiddellijk kan beslissen.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat voortduring van de vrijheids-ontnemende maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 9 november 2001.
De rechtbank ziet geen aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen. Wel veroordeelt de rechtbank verweerder als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op ƒ 710,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de maatregel ingaande 9 november 2001 wordt opgeheven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot ƒ 710,- (zegge: zevenhonderd en tien gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P. Smit, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 9 november 2001, in tegenwoordigheid van mr. I.H. van den Berg, griffier.
Afschrift verzonden op:
20 november 2001
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.