ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6565

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/41928
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na gegrondverklaring asielverzoek en beëindiging vrijheidsontneming

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 16 oktober 2001 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van een vreemdelinge, die eerder was onderworpen aan een vrijheidsontnemende maatregel op basis van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdelinge had een asielverzoek ingediend dat door de Staatssecretaris van Justitie was afgewezen. Na een eerdere ongegrondverklaring van haar beroep tegen de maatregel, werd het beroep tegen de afwijzing van haar asielverzoek gegrond verklaard door de fungerend president van de rechtbank op 16 augustus 2001. Dit leidde tot de opheffing van de vrijheidsontneming. De vreemdelinge verzocht schadevergoeding vanaf de datum van afwijzing van haar asielaanvraag, 7 augustus 2001, tot de datum van opheffing van de maatregel, 16 augustus 2001.

De rechtbank oordeelde dat de vreemdelinge recht had op schadevergoeding, omdat de maatregel onrechtmatig was voortgezet na de afwijzing van haar asielaanvraag. De rechtbank stelde vast dat er geen afwijzende beslissing op haar asielaanvraag was op het moment van de eerdere uitspraak van 14 augustus 2001, wat betekende dat de rechtbank niet had kunnen oordelen over de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en kende een schadevergoeding toe van in totaal ƒ 950,--, gebaseerd op de dagen dat de vreemdelinge onterecht was vastgehouden.

De rechtbank benadrukte dat de schadevergoeding enkel aan de vreemdelinge zelf kon worden toegekend en niet aan haar kinderen, ondanks dat zij samen met haar in de opvang verbleven. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan de vreemdelinge, die door de Staat der Nederlanden moesten worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. J. Kroon, en er werd geen gewoon rechtsmiddel tegen deze beslissing open gesteld.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 96 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01 / 41928 VRONTN J
inzake: A, geboren op [...] 1976, van Palestijnse nationaliteit, hierna te noemen: de vreemdelinge,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te ’s-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 7 september 2001
De vreemdelinge is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. G. Adang, advocaat te Utrecht.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. T. Ponte.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Voor het ontstaan en loop van het geding wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 14 augustus 2001 met nummer AWB 01/36610 VRONTO J. Bij die uitspraak is het beroep, gericht tegen de maatregel van bewaring, ongegrond verklaard en het verzoek om toekenning van schadevergoeding afgewezen.
1.2 Verweerder heeft de aanvraag van de vreemdelinge om verlening van een verblijfsvergunning asiel bij besluit van 7 augustus 2001 afgewezen. Nadat de fungerend president van deze rechtbank en nevenzittingsplaats bij uitspraak van 16 augustus 2001, reg.nr. AWB 01/37474, AWB 01/37471 en AWB 01/36719 het beroep tegen dit besluit gegrond had verklaard, is de vreemdelinge op 16 augustus 2001 in een opvangcentrum (OC) geplaatst en is de maatregel ex artikel 6 Vw met ingang van die datum opgeheven.
1.3 De vreemdelinge heeft bij verzoekschrift d.d. 24 augustus 2001 verzocht om schadevergoeding in verband met de opgelegde maatregel ex artikel 6 Vw.
2. Overwegingen
2.1 De vreemdelinge heeft de rechtbank verzocht om, mede ten behoeve van haar drie minderjarige kinderen, schadevergoeding toe te kennen met ingang van 7 augustus 2001, de datum van afwijzing van haar asielaanvraag.
2.2 Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat voor toewijzing van schadevergoeding geen plaats is, omdat de rechtbank in haar uitspraak van 14 augustus 2001 een definitief oordeel heeft uitgesproken over de rechtmatigheid van de oplegging en de voortduring van de maatregel van artikel 6 Vw. Aangezien de rechtbank de maatregel niet heeft opgeheven, moet het ervoor worden gehouden dat ten tijde van voornoemde uitspraak niet zonneklaar was dat het asielberoep van de vreemdelinge gegrond zou worden verklaard. Dat de fungerend president van deze rechtbank en nevenzitingsplaats bij uitspraak van 16 augustus 2001 het beroep van de vreemdelinge gegrond heeft verklaard en verweerder heeft opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op de asielaanvraag, maakt het vorenstaande niet anders. Subsidiair voert verweerder aan dat de (voortzetting van de) maatregel onrechtmatig moet worden geacht vanaf 16 augustus 2001; de datum van de uitspraak van de president in de AC-procedure.
De rechtbank oordeelt als volgt.
2.3 Alvorens toe te komen aan de bespreking van de stellingen van partijen, dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank bevoegd is van het onderhavige verzoek om schadevergoeding kennis te nemen.
Ingevolge artikel 106 Vw kan de rechtbank aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de staat toekennen, indien de rechtbank de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel indien de vrijheidsontneming reeds vóór de behandeling van het verzoek om opheffing wordt opgeheven. Het onderhavige verzoek om toekenning van schadevergoeding is ingediend na opheffing van de maatregel, terwijl op het moment van opheffing geen verzoek tot opheffing aanhangig was.
De tekst van artikel 106 Vw stemt op dit punt overeen met de tekst van artikel 34j Vreemdelingenwet 1965 (Vw oud). Omtrent de toepassing van artikel 34j Vw oud heeft de Rechtseenheidkamer van deze rechtbank (REK) bij uitspraak van 2 november 1995 (AWB 95/6472) ten aanzien van een soortgelijke situatie overwogen dat het verzoek om toekenning van schadevergoeding mede moet worden aangemerkt als een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel. Het belang van de vreemdeling bij het instellen van beroep is gelegen in de vaststelling of en in hoeverre de maatregel rechtmatig is geweest en of er bij onrechtmatigheid van de maatregel sprake kan zijn van schadevergoeding als bedoeld in artikel 34j Vw oud. Het beroep moet volgens de REK dan ook geacht worden gericht te zijn tegen het besluit van verweerder de maatregel niet eerder te beëindigen en bij de beëindiging geen schadevergoeding toe te kennen. De REK heeft op basis hiervan geoordeeld bevoegd te zijn op het verzoek te beslissen.
In de totstandkomingsgeschiedenis van de Vw 2000 zijn geen aanknopingspunten te vinden dat met de tekst van artikel 106 Vw wordt beoogd de bevoegdheid van de rechtbank in deze te beperken. Integendeel, in de Nota naar aanleiding van het Verslag is ten aanzien van artikel 103 Vw (thans 106 Vw) uitdrukkelijk overwogen dat deze bepaling een bijzondere en exclusieve bevoegdheid vestigt voor de vreemdelingenrechter om te beslissen op verzoeken om schadevergoeding in verband met vrijheidsontnemende maatregelen ten opzichte van vreemdelingen.
De rechtbank vat het verzoek om schadevergoeding derhalve tevens op als beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel en is daarmede bevoegd in deze een beslissing te nemen.
2.4 Met de gegrondverklaring door de rechtbank van het beroep van de vreemdelinge tegen de afwijzing van haar verzoek om toelating als vluchteling staat vast verweerder op 7 augustus 2001 ten onrechte heeft besloten dat dit verzoek in de zogenaamde AC-procedure kon worden afgedaan. De beslissing tot afwijzing van het verzoek om toelating als vluchteling is vernietigd, zonder dat de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten. Hieruit volgt - gezien het in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) neergelegde beleid ten aanzien van vrijheidsontnemende maatregelen ten opzichte van vreemdelingen die een verzoek om toelating als vluchteling hebben ingediend - dat verweerder de vrijheidsontnemende maatregel had moeten opheffen met ingang van 7 augustus 2001.
2.5 Verweerder beroept zich in deze op de onherroepelijke uitspraak van de rechtbank d.d. 14 augustus 2001 waarbij het beroep van de vreemdelinge tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond is verklaard.
Artikel 8:88 Awb biedt de rechtbank de mogelijkheid om op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak te herzien ‘op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs
niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de rechtbank eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.’
De rechtbank beschouwt het verzoek van de vreemdeling mede als verzoek om herziening in de zin van artikel 8:88 Awb van de uitspraak van deze rechtbank d.d. 14 augustus 2001.
Voor de vraag in hoeverre deze onherroepelijke uitspraak dient de worden herzien is allereerst van belang dat met de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 de termijn waarbinnen aan de rechtbank - behoudens eerder beroep van de vreemdeling - kennis moet worden gegeven van het opleggen van een vrijheidsbenemende maatregel en de termijn waarbinnen een dergelijke kennisgeving door de rechtbank moet worden behandeld, bekort is van in totaal maximaal zes weken tot in totaal maximaal tien dagen. Daarnaast dient de rechter binnen maximaal zeven dagen na sluiting van het onderzoek op het beroep te beslissen. Dit heeft tot gevolg dat het beroep tegen de beslissing tot afwijzing van de aanvraag om toelating als vluchteling, welke beslissing de grondslag vormt voor de vrijheids-ontneming, in het algemeen later wordt behandeld dan het beroep tegen de vrijheidsontneming.
In dit geval is het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel behandeld op 10 augustus 2001 en de rechter heeft uitspraak gedaan op 14 augustus 2001. Op 14 augustus 2001 is het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om toelating als vluchteling behandeld en op 16 augustus 2001 is uitspraak gedaan.
In het beroep ten aanzien van de vrijheidsontnemende maatregel is de rechter voorshands uitgegaan van de juistheid van de beslissing van verweerder op het verzoek om toelating als vluchteling, nu die beslissing niet ter toetsing voorlag. Slechts indien zonneklaar was geweest dat die beslissing tot afwijzing van het verzoek om toelating als vluchteling in beroep geen stand kon houden, was er reden geweest om - daarop anticiperend - te oordelen dat voor de vrijheidsontnemende maatregel geen grondslag was en om het beroep tegen de maatregel gegrond te verklaren. Dat was niet het geval.
Uit de vernietiging van de beslissing tot afwijzing van de aanvraag om toelating als vluchteling volgt dat er - naar thans moet worden vastgesteld - vóór de uitspraak van 14 augustus 2001 geen afwijzende beslissing van verweerder lag. De vernietiging heeft immers terugwerkende kracht; het bestreden besluit en zijn rechtsgevolgen worden geacht nooit te hebben bestaan. De rechtbank is er bij de uitspraak van 14 augustus 2001 vanuit gegaan dat die afwijzende beslissing er wel was. Dit feit, te weten het ontbreken van een afwijzende beslissing op de aanvraag binnen de AC-procedure, was de vreemdeling niet vóór de uitspraak bekend en kon de vreemdeling ook niet vóór de uitspraak bekend zijn. Indien de rechtbank bij de beslissing van 14 augustus 2001 ervan had moeten uitgaan dat er geen beslissing was tot afwijzing van de aanvraag om toelating als vluchteling, was dat - zoals hiervoor al is gesteld - zonder meer reden geweest het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel gegrond te verklaren. Er is grond voor toepassing van artikel 8:88 Awb.
Het beroep tegen de maatregel is derhalve gegrond.
2.6 Gegeven het oordeel dat verweerder de maatregel vanaf 7 augustus 2001 niet had mogen voortzetten, is er grond voor toekenning van schadevergoeding vanaf 7 augustus 2001 tot aan het moment van de opheffing van de maatregel op 16 augustus 2001. Gelet op de in het Aanmeldcentrum en het Grenshospitium geldende regimes, wordt een schadevergoeding toegekend van ƒ 150,-- over één dag en ƒ 100,-- per dag over acht dagen, derhalve in totaal ƒ 950,--.
2.7 De rechtbank wijst het verzoek van de vreemdelinge om toekenning van - afzonderlijke - schadevergoeding voor elk van haar drie minderjarige kinderen af. Artikel 106 Vw biedt de mogelijkheid schadevergoeding toe te kennen aan de vreemdeling aan wie een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd. De beschikking tot toepassing van de maatregel ex artikel 6 Vw is aan de persoon van de vreemdelinge opgelegd en niet aan haar kinderen. Dat de feitelijke situatie is dat de kinderen gezamenlijk met de vreemdelinge in de betreffende locaties hebben verbleven, kan er niet toe leiden dat aan hen op grond van artikel 106 Vw ook schadevergoeding kan worden toegekend.
2.8 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door de vreemdelinge gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op ƒ 1.420,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdelinge ten laste van de Staat een vergoeding toe van ƒ 950,-- (zegge: negenhonderdvijftig gulden), uit te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de vreemdelinge moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.T. van Rens, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2001, in tegenwoordigheid van mr. J. Kroon als griffier.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van ƒ 950,-- (zegge: negenhonderdvijftig gulden).
Aldus gedaan op 16 oktober 2001 door mr. A.A.T. van Rens, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
Afschrift verzonden op: 22 oktober 2001
RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open.