ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6565
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding na gegrondverklaring asielverzoek en beëindiging vrijheidsontneming
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 16 oktober 2001 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van een vreemdelinge, die eerder was onderworpen aan een vrijheidsontnemende maatregel op basis van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdelinge had een asielverzoek ingediend dat door de Staatssecretaris van Justitie was afgewezen. Na een eerdere ongegrondverklaring van haar beroep tegen de maatregel, werd het beroep tegen de afwijzing van haar asielverzoek gegrond verklaard door de fungerend president van de rechtbank op 16 augustus 2001. Dit leidde tot de opheffing van de vrijheidsontneming. De vreemdelinge verzocht schadevergoeding vanaf de datum van afwijzing van haar asielaanvraag, 7 augustus 2001, tot de datum van opheffing van de maatregel, 16 augustus 2001.
De rechtbank oordeelde dat de vreemdelinge recht had op schadevergoeding, omdat de maatregel onrechtmatig was voortgezet na de afwijzing van haar asielaanvraag. De rechtbank stelde vast dat er geen afwijzende beslissing op haar asielaanvraag was op het moment van de eerdere uitspraak van 14 augustus 2001, wat betekende dat de rechtbank niet had kunnen oordelen over de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en kende een schadevergoeding toe van in totaal ƒ 950,--, gebaseerd op de dagen dat de vreemdelinge onterecht was vastgehouden.
De rechtbank benadrukte dat de schadevergoeding enkel aan de vreemdelinge zelf kon worden toegekend en niet aan haar kinderen, ondanks dat zij samen met haar in de opvang verbleven. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan de vreemdelinge, die door de Staat der Nederlanden moesten worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. J. Kroon, en er werd geen gewoon rechtsmiddel tegen deze beslissing open gesteld.