Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
fungerend president
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
artikel 8:81 en 8:86 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)
artikel 33a, 34a en 34j Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr: AWB 01/10801 OVERIO H (voorlopige voorziening)
AWB 01/10802 OVERIO H (beroepszaak)
AWB 01/10803 OVERIO J (vrijheidsontneming)
inzake: A, geboren op [...] 1959, van Kirgizische nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. N.H. Suerink, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Aan de orde is het verzoek om voorlopige voorziening hangende het beroep van verzoeker tegen de beschikking van verweerder van 14 maart 2001. Deze beschikking is genomen in het kader van de zogenoemde AC-procedure en behelst de niet-inwilliging van de aanvraag om toelating als vluchteling en strekt tevens tot het niet verlenen van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Verzocht wordt om schorsing van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten totdat op het beroep tegen voormelde beschikking is beslist.
1.2 Voorts is aan de orde het beroep gericht tegen de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 7a Vw die verweerder verzoeker met ingang van 11 maart 2001 heeft opgelegd. Dit beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
1.3 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 20 maart 2001. Daarbij hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Voorts is verzoeker ter zitting gehoord.
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de president na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.3 De AC-procedure voorziet in een afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur.
Deze procedure leent zich slechts voor die verzoeken waaromtrent binnen deze korte termijn procedureel en inhoudelijk naar behoren kan worden beslist.
2.4 De president stelt vast dat er in dit geval geen sprake is van een zodanig asielverzoek. Daarbij is het volgende van belang.
2.5 Verzoeker heeft aan zijn asielaanvraag - samengevat en voorzover hier van belang - het volgende ten grondslag gelegd. Verzoeker is van Tsjetsjeense afkomst en heeft de Kirgizische nationaliteit. Hij was tot 1996 chauffeur. Daarna kluste hij om aan geld te komen. Verzoeker woonde tot aan vertrek in Beshkek. Directe aanleiding voor vertrek was de derde mishandeling binnen een redelijk korte tijdsspanne. De eerste mishandeling vond plaats in juli 2000. Verzoeker werd door de politie opgepakt en meegenomen naar het politiebureau. Tijdens de autorit werd heroïne in zijn jaszak gestopt. Op het politiebureau werd verzoeker gefouilleerd en werd de heroïne gevonden. Om een bekentenis van verzoeker te verkrijgen werd met een knuppel op verzoekers middelvinger geslagen. De tweede mishandeling vond plaats tijdens het nieuwjaarsfeest van 2000. Verzoekers vrouw werd door een groep Kirgizen lastig gevallen. Hierop kreeg verzoeker ruzie met de groep. Tijdens die ruzie werd verzoeker met een voorwerp tegen het hoofd geslagen. Hij raakte buiten bewustzijn. Hij had een hersenschudding en verloor twee tanden. Tijdens de derde mishandeling werd verzoeker, op de weg naar huis, door twee mannen om zijn identiteitsbewijs gevraagd. Nadat verzoeker om identificatie van de mannen had gevraagd, draaiden zij zijn arm op zijn rug. Omdat verzoeker tegenspartelde werd hij geslagen en geschopt totdat hij zijn bewustzijn verloor. Verzoeker kwam in het ziekenhuis weer bij. Hij was zijn geld, jas, schoenen, ring en horloge kwijt. Verzoeker heeft bijna drie weken in het ziekenhuis gelegen. Verzoeker wilde aangifte doen van de mishandeling, maar zijn vrouw lukte dit niet. Pas nadat verzoeker zelf naar het politiebureau was gegaan wilde men de aangifte in behandeling nemen. Op grond van de aangifte is echter geen strafrechtelijk onderzoek gestart, wegens gebrek aan bewijs. In de tijd dat verzoeker in het ziekenhuis lag heeft verzoekers vrouw voor hem de reis naar Nederland geregeld.
2.6 Verweerder heeft de bestreden beschikking -samengevat- doen steunen op de volgende overwegingen. In het geval van verzoeker is sprake van toerekenbaar ontbreken van documenten die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Uit de documenten die wel door verzoeker zijn overgelegd blijkt niet dat hij de Kirgizische nationaliteit heeft. De verklaring van verzoeker dat hij zijn paspoort en reisdocumenten, conform de afspraak, op Schiphol aan een vrouw heeft meegegeven wordt onvoldoende geacht om verzoeker te ontslaan van zijn verplichting optimale medewerking te verlenen aan de beoordeling van zijn asielrelaas. Er bestaat tevens geen enkel vermoeden dat verzoeker gegronde vrees heeft voor vervolging. Verzoeker heeft zich niet geprofileerd als tegenstander van de Kirgizische autoriteiten. Niet is gebleken dat de aanhouding specifiek tegen zijn persoon was gericht. Bovendien is hij na betaling weer vrij gekomen. Niet is gebleken dat het leven van eiser door de discriminatie onhoudbaar is geworden. Niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van dermate ernstige en systematische discriminatie dat derhalve tot vluchtelingschap geconcludeerd kan worden. Dat de redenen voor de aanvallen liggen in de Tsjetsjeense afkomst van verzoeker berust slechts op vermoedens. Verzoeker kan voor dergelijke daden van algemene agressie de hulp van de autoriteiten inroepen. Ook kan eiser zich elders in Kyrgyztan vestigen.
2.7 In beroep is -samengevat- naar voren gebracht dat verweerder artikel 15c, eerste lid aanhef en onder f Vw niet op deugdelijke wijze heeft toegepast. Er is op geen enkele manier blijk gegeven dat de documenten die verzoeker wel heeft overgelegd op positieve wijze in de beoordeling zijn betrokken. Verzoeker heeft steeds aangegeven dat hetgeen hem is overkomen zijn oorzaak vindt in zijn etnische afkomst. Verweerder beschikt niet over een ambtsbericht over de situatie in Kyrgyztan noch over informatie over de behandeling over etnische Tsjetsjenen in Kyrgyztan. De politie in Kyrgyztan schiet schromelijk te kort in haar taak burgers te beschermen en maakt zich bovendien zelf schuldig aan schendingen van de rechten van de mens. Ook is geen sprake van een binnenlands vluchtalternatief. Een vluchtalternatief kan pas tegengeworpen worden als het alternatief echt veilig is, er is geen reden aan te nemen dat dit in casu het geval is.
2.8 Naar het oordeel van de president heeft verweerder niet binnen het bestek van de AC-procedure het standpunt zoals verwoord in de bestreden beschikking kunnen innemen. Uit de, summiere, informatie die over Kyrgyztan bekend is, is te abstraheren dat in Kyrgyztan etnische minderheden gediscrimineerd worden en er mishandelingen plaatsvinden. De rechtbank baseert zich hierbij op de via Internet algemeen toegankelijke landenrapporten van het U.S. Department of State en Human Rights Watch. In het Country Report van het U.S. Department of State van 1999, staat op pagina 2:"There were credible reports of police abuse and brutality.", op pagina 3:" Discrimination against ethnic minorities (...) persisted." en op pagina 13:" There are reported complaints of discrimination in the treatment of citizens who are not ethnic Kyrgyz.". De rechtbank acht het in het licht van deze informatie en het door verzoeker verklaarde niet uitgesloten dat verzoeker bij terugkomst weer mishandeld zal worden. Voor verweerder had dit aanleiding moeten vormen om nader onderzoek te doen naar de bejegening van etnische minderheden door de huidige autoriteiten en de bevolking in Kyrgyzstan.
2.9 De president acht ook te weinig informatie voorhanden om aan verzoeker een vestiginsalternatief elders in Kyrgyztan tegen te werpen. Uit de voorhanden zijnde informatie blijkt namelijk niet dat discriminatie en mishandeling van etnische minderheden zich zouden beperken tot slechts bepaalde delen van Kyrgyztan. Over de ernst en frequentie van de gepleegde discriminatie en mishandelingen in het land van herkomst van verzoeker is te weinig informatie beschikbaar om binnen het kader van de AC-procedure, dat hier het toetsingskader bepaalt, te kunnen vaststellen dat de mogelijkheid uitgesloten is dat verzoekers leven in Kyrgyztan onhoudbaar zal zijn als gevolg van discriminatoire bejegeningen, met name ook door vertegenwoordigers van overheidsorganen.
2.10 Nu het beroep gegrond wordt verklaard behoeven de overige grieven geen bespreking meer.
2.11 Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoeker zal dan ook gegrond worden verklaard. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
2.12 Nu de toepassing van de maatregel vanaf 14 maart 2001 onrechtmatig is geweest, wordt, gelet op het in het Grenshospitium geldende regime, een schadevergoeding toegekend van ƒ 100,-- per dag over 23 dagen.
2.13 In dit geval is aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op ƒ 2.840,-- (1 punt voor het verzoekschrift 2 punten voor de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
2.14 De president ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb, te bepalen dat verweerder aan verzoeker het zowel voor de hoofdzaak als voor het verzoek om voorlopige voorziening betaalde griffierecht ad telkens ƒ 50,-- zal vergoeden.
3.1 verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beschikking van 14 maart 2001;
3.2 draagt verweerder op een nieuwe beschikking te nemen op de aanvraag van 12 maart 2001;
3.3 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 2.130,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen;
3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht ad tweemaal ƒ 50,--.
3.6 verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 7a, tweede en derde lid, Vw gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel van verzoeker met ingang van 23 maart 2001;
3.7 wijst het verzoek om toekenning van schadevergoeding toe;
3.8 kent aan de verzoeker ten laste van de Staat (Ministerie van Justitie) een vergoeding toe van ƒ 2300,-- (zegge: tweeduizend en driehonderd gulden), uit te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
3.9 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 710,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon, die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, fungerend president, tevens lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2001, in tegenwoordigheid van drs. M.C.H. Dijkstra als griffier.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van 2300,-- (zegge: tweeduizend en driehonderd gulden).
Aldus gedaan op 23 maart 2001, door mr. G.W.S. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
afschrift verzonden op: 23 maart 2001
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem.
Voor het overige staat geen gewoon rechtsmiddel open.