ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6675

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/35778
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overname en bewaring van vreemdeling door Nederlandse autoriteiten na weigering toegang tot Duitsland

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 16 augustus 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, hierna aangeduid als A, die de Oekraïense nationaliteit claimt. De vreemdeling werd op 31 juli 2001 in bewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie, nadat hij bij een grenscontrole door de Duitse autoriteiten aan de grensovergang Venlo-autoweg was geweigerd toegang tot Duitsland vanwege het ontbreken van de vereiste identiteitspapieren. De Nederlandse autoriteiten hebben de vreemdeling op verzoek van de Duitse autoriteiten overgenomen en naar Nederland gebracht, waar hij staande werd gehouden op basis van artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

De rechtbank oordeelde dat de werking van de Vw 2000 beperkt is tot het Nederlands grondgebied, waardoor zij niet kon oordelen over de handelingen van de Nederlandse autoriteiten in Duitsland. De vreemdeling stelde dat deze handelingen onrechtmatig waren en in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur, maar de rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de handelingen van de autoriteiten in Duitsland zozeer in strijd waren met wat van een behoorlijk handelende overheid verwacht mag worden, dat de aansluitende staandehouding in Nederland ontoelaatbaar zou zijn.

De rechtbank oordeelde verder dat de weigering van de Duitse autoriteiten om de vreemdeling toegang te verlenen, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleverde, wat de bewaring rechtvaardigde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor toekenning van schadevergoeding en er geen proceskosten aan de andere partij konden worden opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn en uitgesproken in het openbaar, met mr. drs. W.T.C. Venekamp-Vriends als griffier.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
bewaring
nevenzittingsplaats Dordrecht
__________________________________________________
UITSPRAAK
__________________________________________________
Reg.nr: AWB 01/35778 VRONTN
Inzake: A, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. W.B. Knook, advocaat te Breda
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. E.J.W. Spierings, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld de Oekrainse nationaliteit te hebben.
Op 31 juli 2001 heeft verweerder de vreemdeling in bewaring gesteld.
2. Op 2 augustus 2001 is de rechtbank in kennis gesteld van de vrijheidsontneming, door middel van een kennisgeving van verweerder ex artikel 94, eerste lid,Vreemdelingenwet2000 (Vw2000).
3. De bewaring is opgeheven op 6 augustus 2001. De vreemdeling is op deze datum naar de Oekraine uitgezet.
4. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2001. De vreemdeling is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Krachtens artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling zich niet langer in bewaring bevindt en dat thans nog slechts de vraag voorligt of aan de vreemdeling een schadevergoeding toekomt.
2. De rechtbank is van oordeel dat de maatregelen van staandehouding, ophouding en inbewaringstelling op rechtmatige wijze zijn toegepast.
3. Uit het proces-verbaal van overname en overgave aan de KC van de Koninklijke Marechaussee, Brigade Venlo-MTV, van 31 juli 2001 en de rapportage vreemdelingenbewaring van 1 augustus 2001 blijkt dat de vreemdeling op doorreis was met de Euroliner van Frankrijk naar Duitsland. Bij een controle door de Duitse autoriteiten aan de grensovergang Venlo-autoweg bleek de vreemdeling niet te beschikken over de vereiste identiteitspapieren en werd hem de toegang tot Duitsland geweigerd.
De Nederlandse autoriteiten (de in het proces-verbaal genoemde verbalisanten) hebben de vreemdeling op verlangen van de Duitse autoriteiten overgenomen. Deze overname heeft plaats gevonden in Duitsland, op enige afstand van de grens. Vervolgens hebben genoemde verbalisanten de vreemdeling overgebracht naar Nederland. Na het passeren van de grens hebben zij de vreemdeling staandegehouden op grond van artikel 50, eerste lid, Vw2000.
De werking van de Vw2000 is beperkt tot het Nederlands grondgebied. Reeds om die reden kan de rechtbank in het kader van het onderhavige geschil niet oordelen over vorenbedoelde - naar de vreemdeling stelt onbevoegd verrichte en jegens hem onrechtmatige - handelingen van de Nederlandse autoriteiten in Duitsland. Nu die onrechtmatigheid niet door de daartoe bevoegde rechter is vastgesteld kan de rechtbank evenmin de vraag beantwoorden naar de consequenties daarvan voor de rechtmatigheid van de inbewaringstelling. Daaraan doet niet af dat het onmogelijk moet worden geacht voor de vreemdeling een oordeel van de bevoegde rechter uit te lokken binnen een voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring nog zinvolle termijn, mede gelet op het volgende.
In de stellingen van de vreemdeling ligt begrepen dat naar zijn mening verweerder, door de vreemdeling staande te houden aansluitend aan de overbrenging van de vreemdeling tegen diens wil door de Nederlandse autoriteiten naar Nederland, heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank kan van strijd met genoemde beginselen slechts sprake zijn indien de handelingen van de Nederlandse autoriteiten in Duitsland zozeer zouden indruisen tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat de aansluitende staandehouding in Nederland onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat ingevolge artikel 9 van de Overeenkomst tussen de Regering van de Bondsrepubliek enerzijds en de Regeringen van het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden anderzijds, inzake het overnemen van personen aan de grens (Trb. 1966/166), op Nederland de verplichting rust in gevallen als het onderhavige een vreemdeling van de Duitse autoriteiten over te nemen, met als consequentie een niet door de vreemdeling beoogd verblijf in Nederland.
Voormelde weigering van de toegang tot Duitsland door de Duitse autoriteiten levert naar het oordeel van de rechtbank een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van illegaal verblijf op in de zin van artikel 50, eerste lid, Vw2000.
4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vreemdeling niet beschikt over een geldige titel tot verblijf, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en over onvoldoende middelen van bestaan beschikt.
Derhalve is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van het opleggen van de maatregel verweerder in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat de openbare orde de bewaring vorderde.
5. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd was met de Vw2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd was te achten.
6. Het beroep is derhalve ongegrond. Er bestaat derhalve geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
7. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage:
RECHT DOENDE:
1. Verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open.
Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van deze uitspraak te worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn en uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2001, in tegenwoordigheid van mr. drs. W.T.C. Venekamp-Vriends, griffier.