Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09-753067-01 en 09-068338-99 (TUL)
rolnummers 0005 en 0006
's-Gravenhage, 3 december 2001
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Kebdana (Marokko),
[adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 19 november 2001.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr M.L. Groen, is verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr Boersma heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding telastgelegde onder 2 primair wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair en 2 subsidiair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerp, te weten een foto zal worden teruggegeven aan verdachte.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij 1 tot een bedrag van fl. 22.500,00, alsmede tot hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen genaamd 2, 3 en 4 elk tot een bedrag van fl. 7.500,00.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte hoofdelijk de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot fl 22.500,00 subsidiair 125 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd 1, alsmede drie bedragen ieder groot fl. 7.500,00, met telkens 75 dagen vervangende hechtenis ten behoeve van de slachtoffers genaamd 2, 3 en 4.
Tenslotte heeft de officier van justitie gepersisteerd bij de schriftelijke vordering d.d. 27 augustus 2001 tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 1 maand, waartoe verdachte bij vonnis van 7 juni 1999 door de kinderrechter in deze rechtbank is veroordeeld.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Namens verdachte heeft de raadsman betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden daar er bij de opsporing sprake zou zijn geweest van stelselmatige informatie-inwinning middels burgerinformanten door de CIE, zonder dat er een bevel als bedoeld in artikel 126v Wetboek van Strafvordering was afgegeven. Immers, opsporings-ambtenaren van de CIE zouden met twee burgers zijn overeengekomen dat zij stelselmatig informatie zouden inwinnen over verdachte en zijn mededader of hiertoe de opdracht hebben gegeven. De officier van justitie heeft bestreden dat er sprake is geweest van een dergelijke overeenkomst of opdracht.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Twee onbekend gebleven personen hebben uit eigen beweging de hen bekende informatie over identiteit van de daders van een gewapende overval gedeeld met de bevoegde opsporingsautoriteiten. Bij het contact tussen de opsporingsambtenaren en de tipgevers is laatstgenoemden medegedeeld dat de opsporingsambtenaren zich aanbevolen hielden voor nieuwe informatie. Het op eigen initiatief aan de politie verstrekken van gegevens valt niet onder het bereik van artikel 126v Wetboek van Strafvordering, daar het moet gaan om een situatie waarin er sprake is van een overeenkomst of afspraak tot stelselmatige informatieverzameling. Een dergelijke overeenkomst of afspraak is in casu niet aannemelijk geworden.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder 2 primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 subsidiair vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen straf het navolgende overwogen.
Verdachte heeft zich met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan een gewapende beroving in een woning. Verdachte is tezamen met zijn mededader een woonhuis waarin een gezin bestaande uit een vader, een moeder en twee kinderen aanwezig was binnengedrongen en zij hebben de slachtoffers op gewelddadige wijze overrompeld en bedreigd. Daarbij hebben zij de vader onder schot gehouden en hem gekneveld. Ook werd deze bewoner een vuistslag gegeven, waardoor hem pijn werd toegebracht. Uiteindelijk hebben verdachte en zijn mededader de ouders opgesloten in een kast. Aldus hebben verdachte en zijn mededader de slachtoffers op hardhandige en buitengewoon bedreigende wijze een aanzienlijk geldbedrag en andere goederen afhandig gemaakt, waarbij die slachtoffers oprecht hebben kunnen vrezen voor hun leven.
De rechtbank rekent het verdachte bijzonder ernstig aan dat bij deze overval twee kinderen in de leeftijd van negen en veertien jaar er getuige van zijn geweest dat er op hun vader geruime tijd een vuurwapen is gericht geweest en dat op hem geweld werd toegepast. Het feit dat kinderen deel uitmaakten van het betrokken gezin was aan de daders tevoren bekend. Het is van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven daarvan nog lang schade kunnen ondervinden in de vorm van psychische klachten.
Ernstige geweldsmisdrijven als de onderhavige doen bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving toenemen. Verdachte heeft zich van dit alles echter geen enkele rekenschap gegeven en slechts oog gehad voor zijn eigen financiële gewin. Reeds op grond van dit vergrijp is, uit het oogpunt van vergelding en normhandhaving, een lange vrijheidsstraf geïndiceerd.
Bij het plegen van voornoemd feit hebben verdachte en zijn mededader daarenboven gebruik gemaakt van een personenauto, waarvan zij redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat deze van een misdrijf afkomstig was. Heling is een feit dat bijdraagt aan de instandhouding van de afzetmarkt voor van misdrijf afkomstige voorwerpen en dat bijgevolg bestreden dient te worden.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 11 juli 2001 eerder is veroordeeld voor onder meer diefstal in vereniging al dan niet met braak, uit welke veroordelingen verdachte klaarblijkelijk geen lering heeft getrokken.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, te weten een foto.
De vorderingen van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel.
1, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot fl. 22.500,00.
Deze vordering is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 1 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij genaamd 1 ontvankelijk is in zijn vordering en deze toewijzen.
Voorts hebben zich als benadeelde partijen gevoegd 2, 3 en 4, ieder ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot fl. 7.500,00.
Deze vorderingen zijn voldoende onderbouwd, terwijl die vorderingen, die eenvoudig van aard zijn, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - hun grondslag vinden in het bij dagvaarding onder 1 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partijen genaamd 2, 3 en 4 ontvankelijk zijn in hun vorderingen en deze toewijzen.
Verdachte en zijn mededader worden hoofdelijk veroordeeld tot vergoeding van voornoemde schadebedragen.
Nu verdachte jegens bovengenoemde slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die aan hen door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot fl 22.500,00, alsmede van drie bedragen groot fl. 7.500,00 ten behoeve van slachtoffers (respectievelijk) genaamd 1, 2, 3 en 4 De rechtbank zal tevens de duur van de vervangende hechtenis bepalen.
De vordering tenuitvoerlegging.
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van voormelde vordering van de officier van justitie d.d. 27 augustus 2001, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd en was vastgesteld op 2 jaren wederom heeft schuldig gemaakt aan soortgelijke feiten. De rechtbank zal de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 1 maand, waartoe verdachte bij vonnis van 7 juni 1999 door de kinderrechter in deze rechtbank is veroordeeld, omzetten in een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken en de tenuitvoerlegging van die 3 weken gevangenisstraf gelasten.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 24c, 36f, 47, 57, 77k, 77dd, 310, 311, 312 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 2 primair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
t.a.v. feit 1 primair:
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD EN GEVOLGD VAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN EN OM, BIJ BETRAPPING OP HETERDAAD, AAN ZICHZELF DE VLUCHT MOGELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
t.a.v. feit 2 subsidiair:
MEDEPLEGEN VAN SCHULDHELING;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op: 12 juli 2001;
in voorlopige hechtenis gesteld op: 16 juli 2001;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
zet van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank te d.d. 7 juni 1999, gewezen onder parketnummer 09-0683338-99, te weten jeugddetentie voor de duur van 1 maand om in gevangenisstraf voor de duur van 3 weken voorwaardelijk en gelast de tenuitvoerlegging daarvan, te weten:
gevangenisstraf voor de duur van 3 weken;
gelast de teruggave aan verdachte van het blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, te weten een foto;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij genaamd 1 toe tot een bedrag van fl. 22.500,00 (EUR 10.210,05) en veroordeelt verdachte hoofdelijk:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan 1 een bedrag van fl 22.500,00 (EUR 10.210,05) met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot fl. 22.500,00 (EUR 10.210,05) ten behoeve van het slachtoffer genaamd 1 ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 31 dagen;
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen 2, 3 en 4 toe tot een bedrag van fl. 7.500,00 (EUR 3403,35) per benadeelde partij en veroordeelt verdachte:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partijen 2, 3 en 4 een bedrag van fl. 7.500,00 (EUR 3.403,35) per benadeelde partij met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van 3 bedragen, elk groot fl. 7.500,00 (EUR 3.403,35) ten behoeve van de slachtoffers 2, 3 en 4
bepaalt ten aanzien van elk afzonderlijk bedrag van fl. 7.500,00 (EUR 3.403,35) dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van dat bedrag van fl. 7.500,00 (EUR 3.403,35) volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - telkens vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 18 dagen;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partijen in mindering strekken op de betaling aan de Staat;
bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij;
met bepaling dat indien en voorzover verdachtes mededader genaamd verdachte aan de voormelde betalingsverplichtingen zal hebben voldaan, verdachte door die betaling zal zijn bevrijd.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Quadekker, voorzitter,
Van Wesenbeeck en Pereira Horta, rechters,
in tegenwoordigheid van mr De Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 december 2001.