ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6733
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H.C. Greeuw
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige inbewaringstelling van vreemdeling na afwijzing asielverzoek
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 10 mei 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de inbewaringstelling van een vreemdeling, hierna aangeduid als A, van Sierra Leoonse nationaliteit. De vreemdeling had op 23 april 2001 een verblijfsvergunning asiel aangevraagd, maar deze aanvraag werd op 27 april 2001 afgewezen. De vreemdeling werd gelijktijdig geïnformeerd dat hij Nederland onmiddellijk diende te verlaten, met de toevoeging dat dit binnen 24 uur diende te gebeuren. De rechtbank oordeelde dat deze termijn in feite neerkwam op een vertrektermijn van nul dagen, waardoor de vreemdeling uitzetbaar was en in bewaring kon worden gesteld.
De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouwe van de vreemdeling verworpen, die stelde dat de vreemdeling 24 uur de tijd had om Nederland te verlaten en dat hij nog niet in bewaring kon worden gesteld. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling op goede gronden in bewaring was gesteld op basis van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling zich schuldig had gemaakt aan manifest bedrog door onjuiste gegevens over zijn leeftijd te verstrekken, wat de openbare orde in gevaar bracht.
De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, en benadrukte dat de toepassing van de maatregel van bewaring niet in strijd was met de Vreemdelingenwet 2000. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. M. Geschiere, en is openbaar uitgesproken. De vreemdeling heeft de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.