ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6738
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de aanwending van bevoegdheden in bewaringszaken door de vreemdelingenrechter
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 8 augustus 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van eiser, een Turkse vreemdeling die in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel verblijft. Eiser was op 25 juli 2001 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De gemachtigde van eiser heeft beroep ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel, met het verzoek om opheffing van de maatregel en schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een openbare zitting op 1 augustus 2001, waar eiser in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat, en de verweerder vertegenwoordigd werd door een ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdelingenrechter in beginsel niet kan oordelen over de aanwending van niet bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden, tenzij er feiten zijn die een uitzondering rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 25 juli 2001 een controle op grond van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) heeft plaatsgevonden, waarbij eiser werkend is aangetroffen in een slagerij. De rechtbank concludeert dat er een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond, aangezien eiser geen identiteitsdocumenten of verblijfsrechtelijke documenten kon overleggen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig was en dat er geen gronden waren om de maatregel op te heffen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, drs. Y.H.F. van Veldhuizen, en een afschrift van de uitspraak is op 9 augustus 2001 verzonden. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met een termijn van één week voor het indienen van het beroepschrift.