ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/926075-01
rolnummer 4
's-Gravenhage, 4 december 2001
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum]e Curaçao (Nederlandse Antillen),
[adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 20 november 2001.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr R. Menschaert, is verschenen en gehoord.
Er hebben zich twee benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr Knobbout heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair, 2, 3 en 4 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij A. tot een bedrag van f 15.613,85, met dien verstande dat de vordering voor wat betreft de immateriële schade niet van eenvoudige aard is en daarom beperkt zou dienen te worden tot een bedrag - bij wijze van voorschot - van f 10.000,- en voorts dat het gevorderde bedrag voor inkomstenderving beperkt zou dienen te worden tot f 2.000,-. Met bepaling dat indien en voorzover verdachtes mededader, D, voormeld bedrag heeft betaald, verdachte van betaling zal zijn bevrijd. Met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot f 15.613,85 subsidiair 112 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd A.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij O. een bedrag van f 2.000,-. Met bepaling dat indien en voorzover verdachtes mededader, D., voormeld bedrag heeft betaald, verdachte van betaling zal zijn bevrijd.
Tenslotte heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot f 2.000,- subsidiair 35 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd O.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 2, 3 en 4 subsidiair vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Strafbaarheid van de verdachte.
De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak van de onder 1 primair en 2 telastgelegde feiten en heeft met betrekking tot het onder 1 subsidiair vermelde feit namens verdachte een beroep gedaan op noodweer.
Nu de rechtbank het onder 1 primair telastgelegde wettig en overtuigend bewezen acht, komt zij aan het onder 1 subsidiair telastgelegde feit niet toe.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft samen met een ander geprobeerd met een vuurwapen personen van het leven te beroven. Twee weken eerder had zich op diezelfde plaats een schietincident voorgedaan ter zake waarvan de broer van de mededader van verdachte is aangehouden. Verdachte en zijn vrienden meenden dat de neef van de slachtoffers, van wie zij veronderstelden dat het Marokkanen waren, met de politie had gepraat. Zij hadden dat aan die neef laten merken. Onder die dreiging zijn de neef en de slachtoffers naar de plaats gegaan waar zij de Antillianen dachten te treffen, om te bespreken wat de problemen waren. Aldaar aangekomen is er door verdachte en zijn mededader vele malen op de slachtoffers geschoten. Deze hebben hierbij ernstige verwondingen opgelopen. Een slachtoffer loopt nog steeds rond met vier kogels in zijn lichaam, waarvan er twee waarschijnlijk niet verwijderd kunnen worden, met alle gevolgen van dien. Dat de slachtoffers in deze zinloze schietpartij niet zijn gedood is niet aan verdachte en zijn mededader te danken geweest. Op deze wijze hebben verdachte en zijn mededader zich schuldig gemaakt aan een bijzonder ernstig feit dat een grote inbreuk maakt op de rechtsorde en bijdraagt aan grote gevoelens van onveiligheid op straat en in het algemeen, temeer nu veel mensen getuige waren van de schietpartij, omdat deze plaatsvond op een mooie zomeravond in een woonwijk. De rechtbank neemt het verdachte en zijn mededader bijzonder kwalijk dat zij maffia-praktijken hebben toegepast door vermeende getuigen van een eerdere schietpartij te bedreigen.
Daarnaast heeft verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Dat dit de veiligheid van personen in gevaar kan brengen is in dit geval ook daadwerkelijk gebleken.
Voorts heeft verdachte, toen hij gedetineerd zat, een medegedetineerde, die met een dienblad met eten tegen hem opliep, mishandeld door hem met een stuk ijzerdraad in de hals te steken, waardoor deze gewond is geraakt.
Met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt voorts overwogen dat verdachte, zoals uit een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 20 juli 2001 is gebleken, reeds eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, ook voor geweldsdelicten.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland, Ressort Den Haag, van 13 september 2001, waarin de rapporteurs zich onthouden van het geven van een strafadvies omdat verdachte niet open lijkt te staan voor hulpverlening van de zijde van de Reclassering.
De rechtbank heeft mede in aanmerking genomen het niet bij dagvaarding telastgelegde strafbare feit waarvan een korte omschrijving staat vermeld op de dagvaarding.
Verdachte heeft dit feit erkend en de officier van justitie heeft te kennen gegeven, dat dienaangaande geen verdere vervolging zal worden ingesteld.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
De vordering van de benadeelde partij
A., , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot f 28.233,85.
Ook O., heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot f 2.000,--.
De vorderingen zijn door de verdediging weersproken.
De rechtbank zal beide benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaren in hun vordering tot schadevergoeding, aangezien die vorderingen, mede bezien in het licht van de bij de beoordeling van een civiele vordering in aanmerking te nemen medeschuld van de slachtoffers, niet van zo eenvoudige aard zijn dat zij zich lenen voor behandeling in het strafgeding.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 45, 47, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 4 primair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij
- gewijzigde - dagvaarding onder 1 primair, 2, 3 en 4 subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair en 2:
MEDEPLEGEN VAN POGING TOT DOODSLAG, MEERMALEN GEPLEEGD;
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE, EN HET FEIT BEGAAN MET BETREKKING TOT EEN VUURWAPEN VAN CATEGORIE III,
en
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE EN HET FEIT BEGAAN MET BETREKKING TOT MUNITIE VAN CATEGORIE III, MEERMALEN GEPLEEGD;
ten aanzien van feit 4 subsidiair:
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 90 MAANDEN;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 19 juli 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 20 juli 2001;
bepaalt dat de benadeelde partij A, niet ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, en dat deze zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij O., niet ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, en dat deze zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Hensen, voorzitter,
Schaffels en Spliet, rechters,
in tegenwoordigheid van Van den Bosch, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 december 2001.