ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6803

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/36271
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de bewaring van een Poolse vreemdeling in het kader van het strafrechtelijk voortraject

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 31 augustus 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een Poolse vreemdeling. De vreemdeling was op 31 juli 2001 aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit en op 1 augustus 2001 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft marginaal getoetst of de vreemdeling redelijkerwijs als verdachte kan worden aangemerkt, ondanks een eerdere uitspraak van de Raad van State. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van rechtmatig verblijf in Nederland, omdat er een gevaar voor de openbare orde bestaat. De rechtbank oordeelt dat de vreemdeling terecht in bewaring is gesteld en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en de partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01 / 36271 VRONTN J
inzake: A, geboren op [...] 1966, van Poolse nationaliteit, (voorheen) verblijvende op het politiebureau Venlo, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te ’s-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 10 augustus 2001.
De vreemdeling is vertegenwoordigd door mr. G.G.J.A. Adang, advocaat te Utrecht.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. F. Lijffijt.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 31 juli 2001 is de vreemdeling aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaarfeit. Bij maatregel van bewaring van 1 augustus 2001 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, Vw in bewaring gesteld.
Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw van 3 augustus 2001, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 3 augustus 2001, heeft verweerder de rechtbank hiervan in kennis gesteld. Per brief van 7 augustus 2001 heeft de gemachtigde van de vreemdeling het beroep aangevuld met een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Bij brief van verweerder van 8 augustus 2001 is vermeld dat op 7 augustus 2001 de bewaring van de vreemdeling is opgeheven in verband met verwijdering naar het land van herkomst.
1.2 Nadat het onderzoek ter zitting is gesloten heeft de rechtbank op 14 augustus 2001 de zaak heropend om gemachtigde in de gelegenheid te stellen te reageren op ontbrekende stukken van verweerder in het dossier betreffende het strafrechtelijk voortraject. Vervolgens is het onderzoek door de rechtbank gesloten.
2. Overwegingen
2.1 Ondanks de uitspraak van de Raad van State, waarin is bepaald dat de rechter in Vreemdelingenzaken niet kan oordelen over de aanwending van niet bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden, is de rechtbank marginaal toetsend van oordeel dat de vreemdeling redelijkerwijze als verdachte kan worden aangemerkt. Het betoog van de gemachtigde van de vreemdeling op dit punt, in reactie op de stukken van verweerder, wordt door de rechtbank dan ook niet gevolgd.
2.2 Immers slechts na marginale toetsing van het strafrechtelijk voortraject kan de rechtbank tot het oordeel komen dat van een door de gemachtigde van de vreemdeling gesteld rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 12, eerste lid, onder d, Vw geen sprake (meer) kan zijn. Dit artikel bepaalt -kort samengevat- dat het slechts is toegestaan in Nederland te verblijven zolang er geen gevaar is voor de openbare orde. De vreemdeling is dan ook terecht op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, in bewaring gesteld.
2.3 De rechtbank is ook overigens van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
Het beroep is derhalve ongegrond.
Mitsdien komt ook het verzoek om toekenning van schadevergoeding niet voor inwilliging in aanmerking.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.M. Janse van Mantgem, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2001, in tegenwoordigheid van mr. A.A.M. Schueler als griffier.
Afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Tegen de beslissing inzake de schadevergoeding staat geen rechtsmiddel open.