ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6821
Rechtbank 's-Gravenhage
- Mondelinge uitspraak
- E.H.B.M. Potters
- Rechtspraak.nl
Inbewaringstelling van vreemdeling met reëel zicht op uitzetting
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 27 augustus 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van een vreemdeling, die op 19 augustus 2001 in bewaring was gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000). De vreemdeling, van Chinese nationaliteit, was niet in persoon ter zitting verschenen, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman. De rechtbank oordeelde dat de inbewaringstelling op een juiste grondslag berustte en dat er een reëel zicht op uitzetting bestond. De rechtbank overwoog dat de vreemdeling bij zijn aanhouding in het bezit was van een niet op zijn naam gesteld Nederlands paspoort en een geldig Chinees paspoort. Tevens was er een vlucht naar China aangevraagd. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zou kunnen onttrekken, gezien zijn gebrek aan een geldige verblijfsstatus en vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank wees het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, omdat de vreemdeling niet voldeed aan de voorwaarden voor verblijf in Nederland. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de openbare orde de bewaring van de vreemdeling vorderden, en dat de procedure niet in strijd was met de Vw2000. De rechtbank concludeerde dat de kantoorgenote van de raadsman een procesrisico had genomen door niet ten volle gebruik te maken van de gelegenheid om de belangen van de vreemdeling ter zitting te behartigen. De uitspraak werd gedaan door mr. E.H.B.M. Potters, in tegenwoordigheid van mr. J.Th. Lenting als griffier.