Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/44121 VRONTN
inzake : A, geboren op [...] 1973, van Marokkaanse nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Tilburg, eiser,
gemachtigde: mr. R.H. Wormhoudt, advocaat te Amsterdam,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Pahladsingh, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 3 september 2001 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Verweerder heeft de rechtbank hiervan op 5 september 2001 in kennis gesteld. Krachtens artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de vreemdeling daarmee geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 12 september 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
Bij beslissing van 17 september 2001 heeft de rechtbank het onderzoek heropend omdat zij van oordeel was dat het onderzoek niet volledig is geweest. De rechtbank heeft met toestemming van partijen bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Eiser heeft -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. De inbewaringstelling is onrechtmatig, nu deze is voorafgegaan door een voorlopige maatregel tot bewaring. Op grond van de Vw 2000 en gelet op jurisprudentie van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, bestaat er rechtens geen grond voor de toepassing van een voorlopige maatregel van bewaring. De toepassing van de voorlopige maatregel behoort in het onderhavige geval tot het vreemdelingenrechtelijk voortraject, en kan derhalve door de vreemdelingenrechter worden getoetst. Voorts heeft eiser aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Uit de stukken blijkt dat er geen onderzoek is gedaan naar de juistheid van eisers adres en status in Frankrijk.
Verweerder heeft -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat de inbewaringstelling rechtmatig is. Het gebruik van de aan de inbewaringstelling voorafgegane voorlopige maatregel tot bewaring is ook onder de Vw 2000 geoorloofd. In dit verband verwijst verweerder naar jurisprudentie van de zittingsplaatsen van deze rechtbank te ’s-Gravenhage, Zwolle, Dordrecht en Utrecht. Het voorgaande vloeit ook voort uit de parlementaire geschiedenis. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat voldoende voortvarend is gehandeld, gelet op het feit dat op 10 september 2001 een laissez-passer is afgegeven door de Marokkaanse autoriteiten en gezien de omstandigheid dat op 14 september 2001 eiser zal worden uitgezet.
De rechtbank overweegt het volgende.
Eiser is van 31 augustus 2001 tot 2 september 2001 te 15.30 uur in vervangende hechtenis geweest. Op 31 augustus 2001 is eiser bovendien in voorlopige vreemdelingenbewaring gesteld. Deze maatregel is op 3 september 2001 opgeheven. Eiser is daarop te 15.05 uur in vreemdelingenbewaring gesteld.
Vastgesteld moet worden dat eiser van 2 september 2001 te 15.30 uur tot 3 september te 15.05 uur op grond van het voorlopig bevel tot bewaring is opgehouden.
Op de voet van de uitspraak van 11 juli 2001 (AWB 01/26238) van deze rechtbank en zittingsplaats is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van voorlopige bewaring geen rechtsgrond heeft. Eisers vrijheid is hem derhalve gedurende nagenoeg 24 uren ontnomen geweest zonder dat daaraan een geldige titel ten grondslag lag.
Mede gelet op de omstandigheid dat het vanwege de duur van eisers ophouding na afloop van de vervangende hechtenis tot aan de definitieve bewaring voor verweerder niet mogelijk is geweest om eiser op een andere grond op te houden, is de rechtbank van oordeel dat eiser voorafgaand aan de thans ter beoordeling staande maatregel zodanig in zijn belangen is geschaad dat een behoorlijk handelend bestuursorgaan de bewaring niet had kunnen toepassen zonder in strijd te komen met het evenredigheidsbeginsel, neergelegd in artikel 3:4 van de Awb.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrijheidsontnemende maatregel reeds vanaf aanvang niet gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande op 18 september 2001.
Gelet op het voorgaande kan hetgeen overigens is aangevoerd onbesproken blijven.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van ƒ200,- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en ƒ150,- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal ƒ2450,-.
Gelet op het vorengaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op ƒ710,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 18 september 2001 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot ƒ2450,- (zegge: vierentwintighonderdvijftig gulden), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot ƒ710,- (zegge: zevenhonderdentien gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.E. Mildner, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 18 september 2001, in tegenwoordigheid van mr. C.J.N. Haddink, griffier.
Afschrift verzonden op:
26 september 2001
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.