ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7064

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/40942
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
  • J.D.R. Gorter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot Nederland voor asielaanvrager en bijzondere aanwijzing

In deze zaak heeft de president van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage op 24 september 2001 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling die asiel aanvroeg. De vreemdeling, geboren in 1979 en gesteld statenloos, was op 17 augustus 2001 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd op basis van artikel 3 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De vreemdeling stelde dat de weigering om hem toe te laten tot Nederland rechtsgrond ontbeert, aangezien hij afkomstig was uit Frankrijk en geen Schengen-buitengrens had gepasseerd. Hij voerde aan dat er geen bijzondere aanwijzing was, zoals vereist door de wet, en dat de beslissing om hem de toegang te weigeren onbevoegd was genomen.

De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, stelde echter dat de vreemdeling feitelijk toegang had gekregen tot Nederland, omdat hij asiel had aangevraagd. De president overwoog dat de Koninklijke Marechaussee (Kmar) in de praktijk niet altijd contact opneemt met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) voordat toegang wordt geweigerd, maar dat dit in het geval van de vreemdeling niet in strijd was met de wet. De president concludeerde dat de procedure die was gevolgd niet in strijd was met artikel 3, derde lid, van de Vw 2000, en dat de vreemdeling niet in zijn belangen was geschaad.

Uiteindelijk wees de president het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen omstandigheden waren die een veroordeling in proceskosten rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een juiste interpretatie van de bijzondere aanwijzing en de rol van de Kmar en IND in het proces van asielaanvragen.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam.
Sector Bestuursrecht
President
Uitspraak
Artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jº artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/40942 VRONTN (voorlopige voorziening)
inzake: A, geboren op [...] 1979, (gesteld) statenloos, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. P.J. de Graaf, advocaat te Utrecht,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.L. de Mik, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van verweerders ministerie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 17 augustus 2001 is verzoeker op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Vw 2000.
2. Op 21 augustus 2001 heeft verzoeker tegen de beschikking houdende weigering verdere toegang een administratief beroepschrift ingediend. Op dezelfde datum heeft verzoeker de president van deze rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat verweerder alsnog toegang verleent.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2001. Verzoeker en verweerder hebben zich aldaar laten vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigden.
II. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
1. Verzoeker legt aan het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening ten grondslag dat de
weigering om verzoeker tot Nederland toe te laten rechtsgrond ontbeert. Verzoeker was afkomstig uit Frankrijk en vloog direct naar Nederland, zodat hij bij de vliegreis geen Schengen-buitengrens is gepasseerd.
Voorts stelt verzoeker dat uit het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door de Koninklijke Marechaussee (Kmar) Schiphol, blijkt van een beslissing op grond van artikel 3 van de Vw 2000. Van de in het proces-verbaal genoemde bijzondere aanwijzing is de gemachtigde niet gebleken, zodat het er vooralsnog op gehouden dient te worden dat de beslissing onbevoegd is genomen.
2. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat niet gebleken is dat verzoeker reeds was toegelaten tot
het Schengengebied. Voorts heeft verweerder gesteld dat artikel 3, derde lid, Vw 2000 beoogt refoulement te voorkómen. Indien op Schiphol de toegang tot Nederland aan een vreemdeling wordt geweigerd, zal deze Nederland terstond, met hetzelfde vliegtuig, weer dienen te verlaten. Dit is anders als iemand asiel vraagt. De gedachte is dat de Kmar dan contact opneemt met de IND. In de praktijk wordt de bijzondere aanwijzing niet gevraagd, omdat iedereen die om asiel vraagt, de gelegenheid krijgt binnen het aanmeldcentrum (Ac) een aanvraag in te dienen en de beslissing daarop af te wachten. Verzoeker heeft dus geen belang bij zijn stelling, want hij heeft al de feitelijke toegang tot Nederland gekregen die uit een (voor verzoeker gunstige) bijzondere aanwijzing volgt.
3. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker gesteld dat de bewoordingen van de wet duidelijk zijn en dat verweerder in strijd daarmee handelt. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting gesteld dat in dit geval geen bijzondere aanwijzing is gevraagd.
III. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan -onder meer-, indien voorafgaand aan een
mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. In artikel 3, derde lid, van de Vw 2000 is bepaald:
„De ambtenaren belast met de grensbewaking weigeren niet dan ingevolge een bijzondere aanwijzing van Onze Minister de toegang tot Nederland aan de vreemdeling die te kennen geeft dat hij asiel wenst“.
3. In de Memorie van Toelichting bij de Vw 2000 (Tweede Kamer, 1998-1999, 26 732, nr. 3. p. 17 -18) is ten aanzien van artikel 3 van de Vw opgenomen:
„Ook in het voorliggende wetsontwerp moet toegang worden onderscheiden van rechtmatig verblijf. Van belang daarbij is dat feitelijke toegang, zelfs indien de overheid daaraan heeft meegewerkt (vervoer van of naar een opvangcentrum of grenshospitium), nimmer iets impliceert over rechtmatig verblijf. Toegang is alleen van belang in het kader van de grensbewaking. In dat verband kent toegang meerdere fasen, hetgeen impliceert dat de controle of weigering van de toegang op verschillende momenten kan plaatsvinden.“
4. In de Nota naar aanleiding van het Verslag (Tweede Kamer, 1999-2000, 26 732, nr. 7, p. 90) is ten aanzien van artikel 3, derde lid, van de Vw 2000 opgenomen:
„De bijzondere aanwijzing die in het derde lid wordt bedoeld is onder de huidige regelgeving ook vereist. Doel hiervan is te garanderen dat voorafgaand aan het weigeren van de toegang door de ambtenaar belast met grensbewaking contact wordt opgenomen met de IND. Dit contact dient ertoe om zeker te stellen dat vreemdelingen, die asiel in Nederland wensen aan te vragen, daartoe in de gelegenheid worden gesteld en dus niet als gevolg van de weigering van de toegang terug moeten reizen naar het land van herkomst. Dit laat onverlet dat, ook als de vreemdeling asiel vraagt, formeel juridisch de toegang zal worden geweigerd als hij niet aan de voorwaarden in artikel 3 voldoet. Artikel 3, derde lid, geldt alleen voor de situatie aan de buitengrens. De vreemdeling die zich reeds toegang heeft verschaft -bijvoorbeeld door inreis via een binnengrens- en enige tijd nadien wordt aangetroffen en op dat moment te kennen geeft een asielverzoek te willen indienen kan de toegang dus niet meer geweigerd worden.“
5. Ten aanzien van de stelling dat verzoeker ten onrechte de toegang is geweigerd omdat hij zich reeds in Schengen-gebied bevond volstaat de President met de overweging dat verzoeker deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd, zodat zijn stelling dat hij reeds feitelijk toegang had tot het Schengen-gebied niet aannemelijk is.
6. Ten aanzien van het beroep op het ontbreken van een bijzondere aanwijzing namens de Minister overweegt de president het volgende. In de wetsgeschiedenis is het begrip bijzondere aanwijzing aldus uitgelegd dat, in geval van een asielaanvraag, door de Kmar voorafgaand aan de toegangsweigering contact moet worden opgenomen met de IND, met als doel refoulement te voorkómen. In de praktijk, zoals deze geschetst is in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 14 september 2001 (Awb 01/42740 en 01/41941) alsmede in hoofdstuk A2/5.2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, wordt niet in ieder individueel geval contact opgenomen door de Kmar met de IND, doch wordt vreemdelingen die asiel aanvragen (terstond) mondeling de toegang geweigerd, maar feitelijk de toegang verleend, en worden zij overgedragen aan de IND opdat de vreemdeling in het aanmeldcentrum een asielaanvraag kan indienen. Dat is in het geval van verzoeker ook gebeurd. Aan doel en strekking van de bijzondere aanwijzing is derhalve voldaan. De president is van oordeel dat een juiste interpretatie van het begrip bijzondere aanwijzing niet zover gaat dat in ieder individueel geval telefonisch overleg tussen de Kmar en de IND over het feitelijk verlenen van toegang aan een vreemdeling vereist is. Noch doel en strekking van de wet, noch de belangen van de vreemdeling verzetten zich ertegen als de Kmar, conform een categoriale aanwijzing van de IND, in geval van een asielaanvraag de betrokkene weliswaar niet formeel, maar wel feitelijk toegang verleent ten behoeve van het indienen van een asielaanvraag in het aanmeldcentrum. De president is mitsdien het (voorlopig) oordeel toegedaan dat verweerder met de geschetste procedure niet in strijd handelt met artikel 3, derde lid, van de Vw 2000.
7. Gelet op het voorgaande is de president van oordeel dat het verzoek om voorlopige voorziening niet voor toewijzing in aanmerking komt.
8. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken.
III. BESLISSING
De president
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 24 september 2001, door
mr. Y.A.A.G. de Vries, president, in tegenwoordigheid van mr. J.D.R. Gorter, griffier.
Afschrift verzonden op: 26 september 2001
Conc: jg
Coll:
Bp: -
D: B