ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7104
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H.J. Buijsman
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Turkse Koerdische dienstweigeraar en de Dublinprocedure
In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een Turkse Koerdische dienstweigeraar die in Duitsland onherroepelijk is afgewezen. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 22 oktober 2001 uitspraak gedaan in de bodemzaak, waarbij de vraag centraal stond of Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, die in Duitsland is uitgeprocedeerd. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 15 mei 2001, maar deze is door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 16 juli 2001 afgewezen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, maar de rechtbank oordeelt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, omdat eiser daar al onherroepelijk is afgewezen.
De rechtbank overweegt dat de vluchtelingenrechtelijke waardering van dienstweigering in Nederland afwijkt van die in Duitsland. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat dienstweigering bij Turkse Koerden in Nederland ook niet tot vluchtelingschap kan leiden, gezien de mensenrechtensituatie in Turkije. De rechtbank concludeert dat er voldoende jurisprudentiële duidelijkheid is over de positie van Koerdische dienstweigeraars uit Turkije, en dat de kans dat eiser als vluchteling zou worden aangemerkt in Nederland uiterst gering is.
De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en oordeelt dat overdracht aan Duitsland niet zal leiden tot schending van het Vluchtelingenverdrag of het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank verklaart dat verweerder niet gehouden is om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken op basis van artikel 3, vierde lid, van de Overeenkomst van Dublin. Eiser kan binnen vier weken na de uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State.