ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7104

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/38942
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.J. Buijsman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Turkse Koerdische dienstweigeraar en de Dublinprocedure

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een Turkse Koerdische dienstweigeraar die in Duitsland onherroepelijk is afgewezen. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 22 oktober 2001 uitspraak gedaan in de bodemzaak, waarbij de vraag centraal stond of Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, die in Duitsland is uitgeprocedeerd. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 15 mei 2001, maar deze is door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 16 juli 2001 afgewezen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, maar de rechtbank oordeelt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, omdat eiser daar al onherroepelijk is afgewezen.

De rechtbank overweegt dat de vluchtelingenrechtelijke waardering van dienstweigering in Nederland afwijkt van die in Duitsland. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat dienstweigering bij Turkse Koerden in Nederland ook niet tot vluchtelingschap kan leiden, gezien de mensenrechtensituatie in Turkije. De rechtbank concludeert dat er voldoende jurisprudentiële duidelijkheid is over de positie van Koerdische dienstweigeraars uit Turkije, en dat de kans dat eiser als vluchteling zou worden aangemerkt in Nederland uiterst gering is.

De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en oordeelt dat overdracht aan Duitsland niet zal leiden tot schending van het Vluchtelingenverdrag of het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank verklaart dat verweerder niet gehouden is om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken op basis van artikel 3, vierde lid, van de Overeenkomst van Dublin. Eiser kan binnen vier weken na de uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 01/38942
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1976,
van Turkse nationaliteit,
IND dossiernummer 0105.15.8033,
gemachtigde: mr. J.G. Wiebes, advocaat te Dronten,
eiser;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M.E. Minkes, ambtenaar ten departemente.
1 Procesverloop
1.1 Op 15 mei 2001 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij beschikking van 16 juli 2001 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.
1.2 Bij beroepschrift van 13 augustus 2001 heeft eiser beroep ingesteld tegen deze beschikking. Het beroep is ter zitting van 28 september 2001 behandeld. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Minkes.
2 Toetsingskader
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
Daarbij zullen worden betrokken - voor zover aanwezig - de door verweerder ingebrachte feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) alsmede het standpunt van verweerder ter zake van de vraag of andere na de beschikking opgekomen feiten en omstandigheden aanleiding zijn voor handhaving, wijziging of intrekking van dit besluit.
3 Standpunten
3.1 Verweerder heeft de aanvraag niet ingewilligd omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft aangetoond noch aannemelijk gemaakt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen op grond van het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet naleeft.
Ter zitting is namens verweerder verklaard dat, gelet op de onherroepelijke uitspraak van een Duitse rechter welke zich in het dossier bevindt, aannemelijk wordt geacht dat eiser in Duitsland is uitgeprocedeerd als asielzoeker. Eiser heeft onvoldoende stukken met betrekking tot de in Duitsland gevoerde asielprocedure overgelegd welke zien op het door eiser gedane beroep op dwang om als dorpswachter te worden ingezet. Voor wat betreft het door eiser gedane beroep op dienstweigering stelt verweerder zich op het standpunt dat - ondanks het feit dat niet alle stukken van de Duitse asielprocedure zijn overgelegd - het Duitse standpunt ter zake dienstweigering duidelijk is en dat de in Nederland gehanteerde interpretatie van het Vluchtelingenverdrag voor wat betreft dienstweigering afwijkt van de in Duitsland gehanteerde interpretatie, maar dat zulks tot niets kan leiden. Ook in Nederland is dienstweigering voor Turkse Koerden immers geen grond voor vluchtelingschap. Uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 15 juni 2000 met betrekking tot de mensenrechtensituatie in Turkije blijkt immers dat dienstplichtigen in Turkije buiten de regio van herkomst worden ingezet, zodat het risico voor een Turkse dienstplichtige van Koerdische afkomst om te worden ingezet tegen zijn eigen volk uiterst klein is en derhalve niet tot vluchtelingschap kan leiden.
3.2 Eiser stelt zich op het standpunt dat Nederland gehouden is de behandeling van eisers aanvraag aan zich te trekken, omdat aannemelijk is dat overdracht van eiser aan Duitsland zal leiden tot indirect refoulement. Eiser is dienstweigeraar. Ten aanzien van dienstweigering legt Duitsland het Vluchtelingenverdrag anders uit dan Nederland. Eiser, die tot de Koerdische bevolkingsgroep in Turkije behoort, heeft gewetensbezwaren tegen deelname aan acties tegen deze bevolkingsgroep. In het kader van een Dublinprocedure kan de inhoudelijke kans van slagen van een aanvraag geen rol spelen; in deze procedure kan dan ook niet worden ingegaan op de mensenrechtensituatie in Turkije en de betekenis hiervan voor de inhoudelijke beoordeling van eisers aanvraag.
4 Overwegingen
4.1 Een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 wordt afgewezen indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag (artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a Vw2000).
4.2 Eiser heeft aangevoerd dat Duitsland een interpretatie van het Vluchtelingenverdrag hanteert, die voor wat betreft de vluchtelingenrechtelijke waardering van dienstweigering, afwijkt van de in Nederland gebruikelijke interpretatie. Eiser zou daarom in Duitsland niet als vluchteling erkend worden.
Op grond van artikel 3, vierde lid, OvD behoudt elke lidstaat het recht om een door de vreemdeling ingediend asielverzoek te behandelen. In dat verband voert verweerder het beleid, neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc. 2000), C1/2.3.4. Op grond van dat beleid kan van de bevoegdheid van artikel 3, vierde lid, OvD gebruik worden gemaakt indien concrete aanwijzingen bestaan dat het verantwoordelijke Dublinland de verplichtingen uit het hoofde van het Vluchtelingenverdrag niet naleeft.
Eiser zal daartoe moeten aantonen dat hij is uitgeprocedeerd, dat hij in het verantwoordelijke Dublinland met onmiddellijke uitzetting wordt bedreigd en dat hij alle rechtsmiddelen om de uitzetting op te schorten heeft aangewend.
Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser in Duitsland onherroepelijk is uitgeprocedeerd. Het asielverzoek van eiser is, zoals blijkt uit de overgelegde onherroepelijke uitspraak van het Verwaltungsgericht Münster van 26 januari 2001, aldaar afgewezen omdat eisers weigering om zijn militaire dienstplicht te vervullen krachtens vaste (Duitse) jurisprudentie niet tot vluchtelingschap kan leiden.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vluchtelingenrechtelijke waardering van dienstweigering in Nederland afwijkt van de Duitse waardering hiervan. Verweerder heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat dienstweigering bij Turkse Koerden ook in Nederland niet tot vluchtelingschap kan leiden, gelet op hetgeen naar voren komt uit de meest recente ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken met betrekking tot de mensenrechtensituatie in Turkije, zodat de uitkomst van een door een Turkse Koerd gedaan beroep op dienstweigering in Nederland hetzelfde zal zijn als in Duitsland.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusie dat een door een Turkse Koerd gedaan beroep op dienstweigering in Nederland niet zal kunnen leiden tot vluchtelingschap slechts in geval van voldoende jurisprudentiële duidelijkheid met betrekking tot de positie van Koerdische dienstweigeraars uit Turkije, in relatie tot de ambtsberichten hieromtrent, in een procedure als deze - welke betrekking heeft op de vraag welke lidstaat een asielverzoek dient te behandelen, en niet op de inhoudelijke beoordeling hiervan - aan een asielzoeker tegengeworpen kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan, gelet op de uitspraken van (de president van) deze rechtbank van 24 januari 2001 (Awb 01/638), 11 mei 2001 (Awb 01/16069) en 9 juli 2001 (Awb 01/25938), sprake.
De rechtbank is, gelet op hetgeen in voornoemde uitspraken is overwogen, van oordeel dat thans voldoende aannemelijk is dat de kans dat een Turkse dienstplichtige van Koerdische afkomst zal worden ingezet tegen zijn eigen volk uitermate mate gering is. Voldoende aannemelijk is derhalve dat eiser, ook indien Nederland de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de aanvraag aan zich had getrokken, niet als vluchteling zou zijn aangemerkt. Overdracht van eiser aan Duitsland zal derhalve niet leiden tot (indirecte) schending van artikel 33 van het Vluchte-
lingenverdrag dan wel artikel 3 EVRM. Op grond van het beleid is verweerder daarom niet gehouden met toepassing van artikel 3, vierde lid, OvD eisers asielaanvraag aan zich te trekken.
4.3 Het beroep is derhalve ongegrond.
4.4 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken.
n.5 Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Buijsman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. van der Weij als griffier op 22 oktober 2001
_________________________________________________________________________
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Bij indiening van het hoger beroep dient een afschrift van de bestreden uitspraak worden overgelegd. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 22 oktober 2001