ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7117

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/52073 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F. Salomon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering en vrijheidsontneming van een Sri Lankaanse vreemdeling

In deze zaak gaat het om een Sri Lankaanse vreemdeling die op 9 oktober 2001 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland is geweigerd op grond van artikel 3 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op dezelfde datum is er een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd op basis van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000. De vreemdeling heeft op 10 oktober 2001 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze is op 13 oktober 2001 afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 18 oktober 2001, waarbij de vreemdeling in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.J.A. Leijen. De Staatssecretaris van Justitie werd vertegenwoordigd door mr. H. van Galen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

De vreemdeling stelde dat de beschikking ex artikel 6 Vw 2000 in een voor hem onbegrijpelijke taal was uitgereikt, namelijk in het Engels, terwijl het eerste gehoor in het Tamil was gevoerd. De rechtbank oordeelde dat in beginsel van de juistheid van de mededeling in de beschikking moet worden uitgegaan, waarin stond dat de vreemdeling de Engelse taal voldoende beheerst. De rechtbank vond het niet zonneklaar dat het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de toegangsweigering zou worden toegewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen schending was van artikel 5, vierde lid, juncto artikel 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. F. Salomon en openbaar uitgesproken op 25 oktober 2001, in aanwezigheid van griffier mr. J. Snoeijer. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met een termijn van één week voor het indienen van het beroepschrift.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/52073 VRONTN
inzake : A, geboren op [...] 1951, van (gestelde) Srilankaanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, eiser,
gemachtigde: mr. M.J.A. Leijen, advocaat te Alkmaar,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. H. van Galen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 9 oktober 2001 is eiser op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Op 10 oktober 2001 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Bij besluit van 13 oktober 2001 heeft verweerder de aanvraag op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen. De ten aanzien van eiser toegepaste vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 is in het besluit gehandhaafd.
Verweerder heeft de rechtbank hiervan op 11 oktober 2001 in kennis gesteld. Krachtens artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de vreemdeling daarmee geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 18 oktober 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ter zitting was tevens aanwezig de heer A.G. Menon, als tolk in de Tamil taal.
Ter zitting heeft gemachtigde van eiser namens eiser opheffing van de maatregel gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Eiser verzoekt de rechtbank in de onderhavige beroepsprocedure - in weerwil van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ARRvS) van 5 september 2001 (20001 103358/1) - de rechtmatigheid van de toegangsweigering ex artikel 3, derde lid, van de Vw 2000 te toetsen. Aan dit verzoek ligt de volgende redenering ten grondslag. Uit artikel 5, eerste lid, onder f, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) volgt dat vreemdelingendetentie in een zaak als de onderhavige slechts is toegestaan om een persoon te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen. Het is aan de rechter als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het EVRM om dat te beoordelen. Het niet betrekken van de rechtmatigheid van de toegangsweigering in een procedure over de - op basis van die toegangsweigering opgelegde - vrijheidsontnemende maatregel is dan ook strijdig met artikel 5, vierde lid, juncto artikel 13 van het EVRM.
Daarnaast is de aan eiser opgelegde maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 in het Engels en daarmee niet in een voor eiser begrijpelijke taal uitgelegd. Dat levert strijd op met artikel 5, tweede lid, van het EVRM en met het beleid neergelegd in hoofdstuk A5/2.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
De rechtbank overweegt het volgende.
Wat betreft het verzoekt van eiser om in de onderhavige procedure de vraag naar de (on)rechtmatigheid van de toegangsweigering te betrekken overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt vast dat eiser op 16 oktober 2001 een verzoek heeft ingediend om het treffen van een voorlopige voorzienig hangende het op 13 oktober 2001 ingediende administratief beroep tegen de toegangsweigering. Met de ARRvS is de rechtbank van oordeel dat het zich niet met het stelsel van de wet verdraagt om thans de rechtmatigheid van de toegangsweigering te toetsen. Daarvoor staat een aparte procedure open. Overigens is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting, het niet zonneklaar is dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening zal worden toegewezen. Nu de rechtmatigheid van de toegangsweigering op deze wijze - marginaal - is beoordeeld, kan niet op voorhand en op de door eiser aangevoerde gronden gesteld worden dat artikel 5, vierde lid juncto artikel 13 van het EVRM is geschonden.
Wat betreft eisers grief over de taal waarin de beschikking ex artikel 6 van de Vw 2000 is uitgelegd overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden. De rechtbank stelt vast dat de beschikking van 9 oktober 2001 vermeldt dat deze aan eiser is uitgereikt "in de Engelse taal, welke door mij en vreemdeling in voldoende mate beheerst wordt". De rechtbank is van oordeel dat in beginsel van de juistheid van deze mededeling moet worden uitgegaan.
Dat het eerste gehoor in het kader van eisers asielaanvraag van 10 oktober 2001 in de Tamil taal is gevoerd en dat het rapport van dit gehoor vermeldt dat eiser verklaart geen andere taal te spreken doet aan het voorgaande niet af. Van belang is verder dat eiser desgevraagd ter zitting heeft verklaard de Engelse taal enigszins te begrijpen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 thans niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Salomon, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2001, in tegenwoordigheid van mr. J. Snoeijer, griffier.
Afschrift verzonden op: 31 oktober 2001
Conc.: JSn
Coll:
Bp:-
D:C
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.