ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7119

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/55397 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. van Bennekom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling in het kader van asielprocedure en rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 7 november 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van eiser, een vreemdeling van Turkse nationaliteit. Eiser was in bewaring gesteld op 24 oktober 2001, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), omdat hij geen rechtmatig verblijf had. Eiser stelde dat hij rechtmatig in Nederland verbleef, omdat de beroepstermijn van zijn buiten behandeling gestelde asielaanvraag nog liep. De rechtbank oordeelde echter dat, door de buitenbehandelingstelling van zijn asielaanvraag op 15 oktober 2001, het rechtmatig verblijf van eiser op grond van artikel 8, onder f, Vw 2000 was beëindigd. Eiser had ten tijde van zijn inbewaringstelling geen beroep ingesteld tegen deze buitenbehandelingstelling, waardoor hij ook geen rechtmatig verblijf kon ontlenen aan artikel 8, onder h, Vw 2000.

De rechtbank benadrukte dat de opschortende werking van het besluit gedurende de beroepstermijn niet automatisch rechtmatig verblijf oplevert. Bovendien had eiser zich aan het vreemdelingentoezicht onttrokken door te ontvluchten uit de inrichting waar hij verbleef. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden waren om de inbewaringstelling onrechtmatig te achten. Eiser beschikte niet over een identiteitspapier, had zich niet gemeld bij de korpschef en had geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank oordeelde dat het belang van de openbare orde de bewaring vorderde en dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om eiser in bewaring te stellen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met een termijn van één week voor het instellen van hoger beroep.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/55397 VRONTN
inzake : A, geboren op [...] 1975, van (gestelde) Turkse nationaliteit, verblijvende in een politiebureau te Rotterdam, eiser,
gemachtigde: mr. M.M. van Daalhuizen, advocaat te Rotterdam,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.C.G.G. van Hoek, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 24 oktober 2001 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij beroepschrift van diezelfde datum heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 31 oktober 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig A.
Erdogan als tolk in de Turkse taal.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat hij niet in bewaring had mogen worden gesteld, aangezien de beroepstermijn van vier weken tegen de beslissing van 15 oktober 2001, waarin de asielaanvraag van eiser buiten behandeling is gesteld, nog liep. Ook de even lang durende vertrektermijn was nog niet verstreken. Tijdens zijn staandehouding en inbewaringstelling verbleef eiser dus rechtmatig in Nederland. Inmiddels heeft eisers gemachtigde mr. Ummels beroep ingesteld tegen de voornoemde buitenbehandelingstelling.
Verweerder heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat eiser op het moment dat hij in bewaring werd gesteld nog geen beroep had ingesteld, zodat eiser op goede gronden in bewaring is gesteld. Overigens is verweerder nog niets bekend over een beroep dan wel een verzoek om een voorlopige voorziening. Ook de omstandigheid dat de vertrektermijn van eiser nog liep levert geen rechtmatig verblijf op. Voorts is op 27 oktober 2001 het rijbewijs van eiser ontvangen. Een voor vandaag geplande presentatie is in verband met deze zitting afgezegd, maar op korte termijn zal nogmaals een presentatie gepland worden.
De rechtbank overweegt het volgende.
Wat betreft eisers stelling dat hij niet in bewaring had mogen worden gesteld, omdat hij gedurende de beroepstermijn c.q. de vertrektermijn van vier weken die de beschikking van 15 oktober 2001 hem verleent rechtmatig in Nederland heeft verbleven, overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 8 van de Vw 2000 somt, gelet op de tekst van de aanhef van dat artikel, limitatief de gevallen op waarin een vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijf heeft. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 15 oktober 2001 eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 buiten behandeling heeft gesteld en dat daarmee het rechtmatig verblijf van eiser op grond van artikel 8, onder f, van de Vw 2000 is beëindigd. De rechtbank houdt het er verder voor dat eiser ten tijde van zijn inbewaringstelling op 24 oktober 2001 nog geen beroep had ingediend tegen de buitenbehandelingstelling van zijn asielaanvraag. Gelet hierop komt eiser evenmin rechtmatig verblijf hier te lande toe op grond van artikel 8, onder h, van de Vw 2000. Gesteld noch gebleken is dat eiser op basis van een van de andere gronden genoemd in artikel 8 van de Vw 2000 ten tijde van zijn staandehouding en inbewaringstelling rechtmatig verblijf hier te lande had. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bewaring niet reeds hierom onrechtmatig kan worden geacht.
Voor zover eiser een beroep heeft willen doen op artikel 82, eerste lid, van de Vw 2000, waarin - voor zover relevant - bepaald is dat de werking van het besluit omtrent een verblijfsvergunning wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken,
overweegt de rechtbank het volgende. Uit de tekst van het genoemde artikel en gezien het limitatieve karakter van artikel 8 van de Vw 2000, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat de opschortende werking van het besluit gedurende de beroepstermijn per definitie rechtmatig verblijf hier te lande oplevert. In de onderhavige zaak is voorts nog in het bijzonder van belang dat eiser zeer kort na het indienen van zijn asielaanvraag is ontvlucht uit de inrichting waar hij verbleef, en zich dan ook aan het vreemdelingentoezicht heeft onttrokken. De inbewaringstelling van eiser is derhalve ook niet om deze reden onrechtmatig.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid dat vordert, met het oog op de uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
Eiser beschikt niet over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, heeft zich niet gemeld bij de korpschef, beschikt niet over een vaste woon- of verblijfplaats en heeft eerder niet rechtmatig in
Nederland verbleven. Voorts is eiser kort na zijn asielaanvraag uit de inrichting waar hij verbleef gevlucht. Onder deze omstandigheden is voldoende aannemelijk dat eiser zich aan de uitzetting zal onttrekken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder op goede gronden meent dat het belang van de openbare orde de bewaring vordert. Nu voorts is geoordeeld dat eiser geen rechtmatig verblijf hier te lande had of heeft, komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om eiser in bewaring te stellen.
Eisers stelling dat hij beroep tegen de buitenbehandelingstelling van 15 oktober 2001 heeft ingesteld is - voor zover die omstandigheid reeds tot onrechtmatigheid van de bewaring zou dienen te leiden - niet nader onderbouwd en wordt reeds daarom niet gevolgd.
Gesteld noch gebleken is dat verweerder het onderzoek met onvoldoende voortvarendheid ter hand neemt of dat een reëel perspectief op uitzetting ontbreekt.
De rechtbank concludeert dat de toepassing noch de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 7 november 2001, in tegenwoordigheid van H.M. Hamelink, griffier.
Afschrift verzonden op: 7 november 2001
Conc.: JSn
Coll:
Bp:-
D:B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69,
derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient
het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.