ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7285

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/42740, 01/41941
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.A.T. Rens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering en vrijheidsontneming van een Somaliër op luchthaven Schiphol

In deze zaak heeft de rechtbank te 's-Gravenhage op 14 september 2001 uitspraak gedaan over de weigering van toegang tot Nederland van een Somaliër, hierna verzoeker genoemd, die op 23 augustus 2001 op de luchthaven Schiphol arriveerde. Verzoeker heeft tegen deze weigering administratief beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De president van de rechtbank heeft overwogen dat de toegang ten onrechte is geweigerd, omdat verweerder geen bijzondere aanwijzing heeft gegeven zoals vereist door artikel 3, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De president oordeelt dat het algemene beleid in de Vreemdelingencirculaire niet kan worden beschouwd als een bijzondere aanwijzing. Verzoeker beschikte niet over een geldig document voor grensoverschrijding, maar de president concludeert dat hij niet in zijn belangen is geschaad, omdat hij naar het Aanmeldcentrum is gebracht waar zijn asielverzoek in behandeling is genomen. De president heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de belangen van verzoeker zwaarder laten wegen dan die van verweerder bij de voortduring van de maatregel. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een bijzondere aanwijzing voor toegangsweigering en de rechten van asielzoekers.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
fungerend president
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:84 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)
artikel 71 en 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01 / 42740 OVERIN H (voorlopige voorziening)
AWB 01 / 41941 VRONT J (vrijheidsontneming)
inzake: A, geboren op [...] 1970, van Somalische nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Bouma, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Op 23 augustus 2001 is verzoeker ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van verzoeker is op dezelfde datum de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 6, eerste lid, Vw toegepast. Op 24 augustus 2001 is ten aanzien van verzoeker de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2 Op 24 augustus 2001 heeft verzoeker een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Bij besluit van 27 augustus 2001 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. De ten aanzien van verzoeker toegepaste vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw is in het besluit gehandhaafd.
1.3 Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw van 26 augustus 2001, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van de vrijheidsontnemende maatregel.
1.4 Op 29 augustus 2001 heeft verzoeker tegen de beschikking houdende weigering verdere toegang een administratief beroepschrift ingediend. Op diezelfde datum heeft verzoeker de president van deze rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat verweerder alsnog toegang verleent.
1.5 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 3 september 2001. Daarbij hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Nadat het onderzoek in de zaak ter zitting is aangehouden heeft de rechtbank naar aanleiding van de reactie van verweerder op ter zitting aangegeven vragen bij schrijven d.d. 6 september 2001 nadere schriftelijke vragen gesteld aan verweerder. Verweerder heeft hierop bij schrijven d.d. 10 september 2001 gereageerd en de gemachtigde van verzoeker bij schrijven d.d. 11 september 2001. Met instemming van partijen is het onderzoek vervolgens zonder het houden van een nadere zitting gesloten.
2. OVERWEGINGEN
In de voorlopige voorziening
2.1 Verzoeker legt aan het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening ten grondslag dat verweerder hem ten onrechte toegang tot Nederland heeft geweigerd.
Namens verzoeker is hierbij aangevoerd dat er bij de toegangsweigering niet is voldaan aan artikel 3:45 Awb. De strekking van dit artikel is het bestuursorgaan te verplichten belanghebbenden te wijzen op bestaande bezwaar- of beroepsmogelijkheden. Naar alle waarschijnlijkheid is de toegangsweigering mondeling bekend gemaakt, waarbij er niet tevens op de beroepsmogelijkheid is gewezen. Door verweerder is geen piketmelding gedaan. Daar de mededeling aan verzoeker dat hem de toegang was geweigerd en dat hiertegen rechtsmiddelen konden worden aangewend, waarschijnlijk mondeling bekend is gemaakt, was het extra van belang dat een advocaat aanwezig was.
Voorts is de toegang volgens verzoeker ten onrechte geweigerd nu er door verweerder voor die toegangsweigering geen bijzondere aanwijzing is gegeven ingevolge artikel 3, derde lid, Vw. De bepalingen in C3/11/3.1 en C3/12.13.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) kunnen niet dienen als uitwerking van deze bijzondere aanwijzing nu deze bepalingen een categoriale weigering betreffen.
Tenslotte moet als uitgangspunt de regel gelden zoals verwoord in de UNHCR-Guidelines, dat een asielzoeker in principe niet mag worden gedetineerd. Artikel 3, derde lid, Vw is daarvan een uitwerking.
2.2 Namens verweerder is ten aanzien van het beroep van verzoeker op artikel 3:45 Awb gesteld dat de vreemdeling mondeling de toegang wordt geweigerd en hem ook mondeling wordt medegedeeld dat tegen de toegangsweigering rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Aan de vreemdeling wordt een schriftelijke toelichting uitgereikt (Legal Remedies Booklet). Daarmee is voldaan aan de Vreemdelingenwet en artikel 3:45 Awb.
Ten aanzien van het beroep van verzoeker op het ontbreken van een bijzondere aanwijzing van de Minister heeft verweerder aangevoerd dat uit de toelichting op artikel 3, derde lid, Vw blijkt dat deze bepaling beoogt om refoulement te voorkomen. Verweerder stelt in dit verband dat de wetgever een onderscheid heeft gemaakt tussen de formeel juridische toegangsweigering en de gevolgen daarvan; de uitzetting. Refoulement wordt voorkomen doordat aan de ambtenaar belast met de grensbewaking in C3/11.3.1 Vc wordt voorgeschreven wat dient te geschieden met een vreemdeling die niet voldoet aan de voorwaarden voor toegang als vermeld in artikel 3, eerste lid, Vw en te kennen heeft gegeven asiel te willen aanvragen. Deze grensbewakingambtenaar dient hem mondeling de toegang te weigeren, een artikel 6 Vw maatregel op te leggen en de Koninklijke Marechaussee (Kmar) dient ervoor te zorgen dat de vreemdeling met bescheiden wordt overgedragen aan de IND en naar het Aanmeldcentrum Schiphol (AC) wordt vervoerd. Uitzetting is vervolgens niet meer aan de orde voordat de IND een beslissing heeft genomen op de asielaanvraag. Er is geen telefonisch contact tussen de Kmar-ambtenaar en de IND voorafgaand aan de toegangsweigering. Wel vindt er een zogenaamde voormelding aan het AC plaats zodat het AC bij de planning rekening kan houden met de komst van een vreemdeling die asiel wil aanvragen. De gemachtigde van verweerder heeft verder aangegeven dat het voorschrift van A2/5.2.3 Vc waarin is bepaald dat een beslissing moet worden gevraagd aan de IND voor weigering van de toegang aan een asielzoeker eveneens is uitgewerkt in C3\11.3.1 Vc.
Tenslotte heeft verweerder gesteld dat de detentie van de vreemdeling overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag en de UNHCR-Guidelines is, daar aan de grens niet meteen duidelijk is of iemand een asielzoeker is. Aangezien de detentie niet langer duurt dan strikt noodzakelijk is, wordt niet in strijd met het Verdrag en de Guidelines gehandeld.
De president overweegt als volgt.
2.3 Ingevolge artikel 8:81 Awb kan - onder meer -, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.4 In artikel 3, derde lid, Vw is bepaald:
‘De ambtenaren belast met de grensbewaking weigeren niet dan ingevolge een bijzondere aanwijzing van Onze Minister de toegang tot Nederland aan de vreemdeling die te kennen geeft dat hij asiel wenst.’
In de Nota naar aanleiding van het Verslag is ten aanzien van artikel 3, derde lid, Vw opgenomen (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 26 732, nr. 7, blz. 90):
„De bijzondere aanwijzing die in het derde lid wordt bedoeld is er onder de huidige wet ook al. Het doel van dit artikel is dat er voorafgaande aan het weigeren van de toegang door de ambtenaar belast met grensbewaking contact wordt opgenomen met de IND. Dit contact dient ertoe om zeker te stellen dat vreemdelingen, die asiel in Nederland wensen aan te vragen, daartoe in de gelegenheid worden gesteld en dus niet als gevolg van de weigering toegang te verlenen terug moeten reizen naar het land van herkomst.“
In de Vc onder A2/5.2.3 is voor zover van belang bepaald:
‘Beslissing vragen aan de IND
Voor weigering van toegang moet een beslissing worden gevraagd aan de IND in de volgende gevallen:
[….]
g. asielzoekers
[….]’
In C3/11.3.1. Vc is bepaald:
‘De vreemdeling meldt zich bij een grenspost
3.1. Schiphol
Wanneer een vreemdeling op luchthaven Schiphol tegenover een ambtenaar belast met de grensbewaking te kennen geeft een asielaanvraag te willen indienen, geldt de volgende procedure:
- Mondelinge toegangsweigering door een ambtenaar belast met grensbewaking, tenzij de vreemdeling voor toegang in aanmerking komt;
- De ambtenaar belast met de grensbewaking wijst de vreemdeling op de voor hem beschikbare rechtsmiddelen;
- De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt de beschikking ex artikel 6, eerste lid, Vreemdelingenwet (Model M19) op en reikt deze uit met de bijbehorende toelichting;
- De ambtenaar belast met de grensbewaking verzorgt een kort identiteitsonderzoek naar de vreemdeling. Deze gegevens zijn van belang om vast te stellen door welke luchtvaartmaatschappij de vreemdeling is aangevoerd;
- De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt fotokopieën van alle aangetroffen bescheiden, zoals paspoort, identiteitsbewijzen, reisbiljetten, diploma’s en dergelijke en neemt de reis- en/of identiteitspapieren eventueel in (zie C3/10.6);
- De vreemdeling en zijn bescheiden worden door de Koninklijke Marechaussee overgedragen aan het Aanmeldcentrum Schiphol. Overdracht aan het Aanmeldcentrum Schiphol geschiedt met een nieuwe beschikking ex artikel 6, eerste lid, juncto tweede lid, Vreemdelingenwet, waarbij het Aanmeldcentrum Schiphol wordt aangewezen als ruimte waar de vreemdeling zich dient op te houden.’
2.5 Het beroep van verzoeker op artikel 3:45 Awb kan niet leiden tot het treffen van de gevraagde voorziening nu de president niet is gebleken dat de Kmar bij de toegangsweigering niet aan dit voorschrift heeft voldaan. Zijdens de gemachtigde van verzoeker is niet betwist dat aan verzoeker een ‘legal remedies booklet’ is uitgereikt, waarin de toegangsweigering en de mogelijkheid van administratief beroep zijn vermeld. Evenmin is aannemelijk geworden dat de Kmar niet in een voor verzoeker begrijpelijke taal mededeling heeft gedaan van de toegangsweigering en het rechtsmiddel daartegen. Tenslotte was de Kmar niet gehouden in het kader van de toegangsweigering een piketmelding te doen, nu niet is gebleken dat verzoeker om een advocaat heeft verzocht.
2.6 Ten aanzien van het beroep op het ontbreken van een bijzondere aanwijzing namens de Minister stelt de president allereerst vast dat een Kmar-ambtenaar die aan de grens de toegang weigert aan een vreemdeling die niet voldoet aan de voorwaarden voor toegang en heeft aangegeven een asielverzoek te willen indienen, geen voorafgaand contact heeft met de IND. Slechts wordt er een melding gedaan aan het AC in verband met de werkplanning aldaar. Derhalve wordt niet voldaan aan de wettelijk vastgestelde voorwaarde van de bijzondere aanwijzing van de Minister en aan het bepaalde in A2/5.2.3 Vc. Uit artikel 3, derde lid, Vw en A2/5.2.3 Vc volgt dat de IND per concreet geval dient te beslissen of de toegang dient te worden geweigerd, welke beslissing schriftelijk zou moeten worden vastgelegd.
2.7 Naar het oordeel van de president kan het algemene beleid in C3/11.3.1 Vc niet worden beschouwd, als een bijzondere aanwijzing in de zin van artikel 3, derde lid, Vw. Evenmin valt in te zien dat uit C3/11.3.1 Vc zou volgen dat A2/5.2.3 Vc ten aanzien van een asielzoeker op de luchthaven Schiphol niet zou gelden, nu daarvoor noch in A2/5.2.3 Vc, noch in C3/11.3.1 Vc een aanwijzing is te vinden.
2.8 Ten aanzien van het argument van verweerder dat door het volgen van de in C3/11.3.1 Vc voorgeschreven procedure materieel het blijkens de toelichting op artikel 3, derde lid, Vw beoogde doel – het voorkomen van refoulement – wordt bereikt, nu de vreemdeling in het AC terechtkomt waar zijn asielverzoek wordt behandeld en de vreemdeling derhalve door het ontbreken van een bijzondere aanwijzing niet in zijn belangen wordt geschaad, overweegt de president als volgt.
Artikel 6:22 Awb biedt de mogelijkheid om een beslissing ondanks schending van een vormvoorschrift in stand te laten als belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Het voorschrift van artikel 3, derde lid, Vw ziet op de procedure van totstandkoming van het besluit tot toegangsweigering en valt onder bereik van artikel 6:22 Awb. De president constateert in het kader van de vraag in hoeverre verzoeker is benadeeld door het ontbreken van een toestemming van de IND voorafgaand aan de toegangsweigering, dat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden voor toegang op grond van artikel 3, eerste lid, Vw. Hij beschikte - onder meer - niet over een geldig document voor grensoverschrijding, zodat de president ervan uitgaat dat de IND toestemming zou hebben gegeven aan de Kmar voor het weigeren van de toegang aan verzoeker. Nu verzoeker voorts naar het AC is gebracht, waar zijn asielverzoek door de IND in behandeling is genomen, is verzoeker niet in zijn belangen geschaad. De president is – mede gezien het door verweerder in de procedure naar voren gebrachte en uitgewerkte standpunt – voorshands niet gebleken dat verweerder de bepaling van artikel 3, derde lid, Vw, zoals uitgewerkt in A2/5.3.2 Vc, met opzet negeert. Verweerder kan derhalve naar het voorlopig oordeel van de president bij het nemen van de beslissing op het administratief beroep het besluit tot toegangsweigering op grond van artikel 6:22 Awb in stand laten.
2.9 Tenslotte acht de president de toegangsweigering en daarop volgende detentie van verzoeker niet in strijd met het Vluchtelingenverdrag en de UNHCR-Guidelines. In Conclusion 44 van de Guidelines is onder meer aangegeven dat detentie noodzakelijk kan zijn om de identiteit van de vreemdeling te verifiëren elementen waarop de asielaanvraag is gebaseerd te onderzoeken en de openbare orde te beschermen. Na de toegangsweigering door de Kmar en de toepassing van de artikel 6 maatregel wordt na het eerste gehoor in het AC opnieuw een beslissing genomen of verdere vrijheidsbeneming geëigend is. Indien de maatregel wordt voortgezet wordt ook binnen korte tijd beslist op het asielverzoek. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat een asielzoeker nodeloos in detentie wordt gehouden.
2.10 Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is de president van oordeel dat de verzochte voorlopige voorziening niet voor toewijzing in aanmerking komt.
2.11 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken.
In het beroep tegen de maatregel ex artikel 6 Vw
2.12 Ingevolge artikel 6 Vw is verweerder bevoegd een vreemdeling die Nederland is binnengekomen aan boord van een schip of luchtvaartuig en aan wie verdere toegang is geweigerd, een ruimte of plaats aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden, tenzij zijn vertrek daaruit nodig is om zich buiten Nederland te begeven.
2.13 Namens verzoeker is aangevoerd dat hem ten onrechte de toegang is geweigerd, zodat ook de grondslag voor de maatregel ex artikel 6 Vw ontbreekt. Door de gemachtigde van verzoeker is voorts betoogd dat de inhoud van de maatregel in het Engels aan hem is medegedeeld en dat hem processtuk 8 (folder artikel 6) in het Engels is uitgereikt, terwijl bij binnenkomst in Nederland gebruik is gemaakt van de tolkentelefoon, zodat verzoeker in de Somalische taal te kennen kon geven dat hij een asielverzoek wilde indienen. Verweerder had de maatregel eveneens moeten uitreiken met behulp van de tolkentelefoon in de Somalische taal. Tenslotte is door de gemachtigde van verzoeker gesteld dat uit processtuk 8 (folder artikel 6) volgt dat verzoeker een advocaat wilde consulteren. Er is ten onrechte geen piketmelding gedaan.
2.14 Door verweerder is hiertegen aangevoerd dat het bij het doen van het asielrelaas relevant is dat de vreemdeling in zijn eigen taal wordt gehoord. In de artikel 6 folder wordt slechts aangegeven; dat hem de toegang is geweigerd, dat een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd en dat er de mogelijkheid openstaat een rechtsmiddel in te stellen. Volgens verweerder konden deze mededelingen in het Engels worden gedaan nu uit het dossier blijkt dat verzoeker de Engelse taal voldoende machtig was om met de Kmar-ambtenaar te spreken over zijn reis. Uit de vermelding op de artikel 6 folder dat de vreemdeling een advocaat wil spreken en verzoekt om een advocaat te waarschuwen, kan niet worden afgeleid dat verzoeker dat te kennen heeft gegeven, nu het hier een standaard in deze folder opgenomen formulering betreft, die de vreemdeling de mogelijkheid biedt om een dergelijk verzoek kenbaar te maken. Verzoeker heeft niet aangegeven een advocaat te willen spreken, anders had de Kmar een piketadvocaat gewaarschuwd.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.15 Gezien hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de toegangsweigering, kan niet worden geconcludeerd dat niet is voldaan aan de voorwaarde voor toepassing van de maatregel ex artikel 6 Vw dat verzoeker de toegang is geweigerd.
2.16 Uit de Vreemdelingencirculaire A5/2.2.4 Vc vloeit voort dat de inhoud van de beslissing tot toepassing van de matregel ex artikel 6 Vw en de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de rechtbank in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal aan hem moet worden medegedeeld. De rechtbank stelt allereerst vast dat in een door een ambtenaar belast met de grensbewaking opgemaakte en ondertekende beschikking tot toepassing van de maatregel ex artikel 6 Vw is aangegeven dat verzoeker de inhoud van die beschikking is medegedeeld in de Engelse taal die zowel door de betreffende ambtenaar als de vreemdeling in voldoende mate werden beheerst. Het enkele feit dat blijkens het proces verbaal van overgave op 23 augustus 2001 gebruik is gemaakt van de tolkentelefoon in de Somalische taal om vast te stellen dat de vreemdeling een asielverzoek wilden indienen, is niet voldoende om - in weerwil van voormelde beschikking - te concluderen dat de vreemdeling het Engels niet voldoende machtig was om een uitleg in het Engels van de inhoud van de maatregel en de mogelijkheid van beroep te begrijpen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat blijkens het proces verbaal van bevindingen d.d. 23 augustus 2001 door de vreemdeling in de Engelse taal informatie over zijn identiteit wordt gegeven en door hem tevens in het Engels wordt verklaard: „Ik ben vanmiddag aangekomen uit Kenia. Ik weet niet met welke maatschappij ik ben gekomen.“
2.17 Tenslotte is niet gebleken dat verzoeker heeft aangegeven dat hij een advocaat wilde, nu de standaardvermelding op de artikel 6 folder niet als een zodanige mededeling kan worden beschouwd.
2.18 Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de belangen van de vreemdeling bij invrijheidstelling zwaarder wegen dan het belang van verweerder bij de toepassing en voortduring van de maatregel is niet gebleken.
Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel is derhalve ongegrond.
2.19 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken.
3. BESLISSING
De fungerend president:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank:
3.2 verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.T. Rens, fungerend president, tevens lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en uitgesproken in het openbaar op 14 september 2001, in tegenwoordigheid van mr. A.A.M. Schueler als griffier.
Afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC
‘s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Tegen de beslissing op het verzoek voorlopige voorziening staat geen gewoon rechtsmiddel open.