ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7296
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H.C. Greeuw
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel van vreemdelingen met minderjarig kind
In deze zaak gaat het om een beroep dat op 5 november 2001 door de rechtbank is ontvangen, waarbij de vreemdelingen, A, B en C, allen van Israëlische nationaliteit, in beroep zijn gegaan tegen een vrijheidsontnemende maatregel die hen was opgelegd. De vreemdelingen waren op 23 september 2001 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd, waarna de maatregel ex artikel 6 Vreemdelingenwet 2000 werd toegepast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdelingen op 24 september 2001 aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel hebben ingediend, welke aanvragen op 26 september 2001 zijn afgewezen. De rechtbank heeft op 12 november 2001 een zitting gehouden, waarbij de vreemdeling niet zelf aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, mr. C.E. Stassen-Buijs.
De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdelingen niet tijdig zijn gehoord, maar dat dit niet leidt tot nietigheid van de procedure. De rechtbank heeft ook de argumenten van de vreemdelingen overwogen dat de vrijheidsontneming van een minderjarig kind niet in overeenstemming is met de artikelen 3 en 37 van het Verdrag inzake de rechten van het kind. De rechtbank concludeert dat de belangen van het kind niet voldoende zijn gewogen door verweerder, maar dat dit niet leidt tot opheffing van de maatregel. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard, met de overweging dat de vrijheidsontneming niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en dat de maatregel in redelijkheid gerechtvaardigd is.
De uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw en uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2001, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Foppe als griffier. Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.