ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7334

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/46443
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van een vreemdeling met betwisting van proces-verbaal en aanhouding

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 1 oktober 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van een vreemdeling van Joegoslavische nationaliteit. De vreemdeling betwistte de juistheid van het proces-verbaal van verhoor, waarin werd gesteld dat hij in de Russische taal was gehoord en de Wit-Russische nationaliteit bezat. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een kennelijke verschrijving, aangezien de vreemdeling verklaarde dat het verhoor in de Albanese taal had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat de enkele stelling van de vreemdeling onvoldoende aanleiding gaf om te twijfelen aan de juistheid van het op ambtseed opgemaakte document.

Daarnaast werd de grief van de vreemdeling dat het strafrechtelijk proces-verbaal van aanhouding ontbrak, behandeld. De rechtbank stelde vast dat in het proces-verbaal van staandehouding van 16 september 2001 melding was gemaakt van de strafrechtelijke aanhouding van de vreemdeling, die op dat moment trachtte uit te reizen met een vervalst identiteitsdocument. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling in bewaring was gesteld op goede gronden, gezien het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zou onttrekken, mede omdat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had en niet beschikte over een geldig identiteitsbewijs.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd vastgesteld dat er geen grond was voor het toekennen van proceskosten aan een van de partijen. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Vreemdelingenwet 2000 en de beoordeling van vrijheidsontnemende maatregelen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr :AWB 01/46443 VRWET
Inzake : A, crv nummer [crv nummer], thans verblijvende in het politiebureau te Schiedam, hierna te noemen de vreemdeling,gemachtigde mr. W.A.E. Amesz, advocaat te Rotterdam,
tegen :de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. D. Grip, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1985 en de Joegoslavische nationaliteit te hebben.
2. Op 17 september 2001 heeft de rechtbank een beroepschrift op grond van artikel 93 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) van de vreemdeling ontvangen. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 16 september 2001 waarbij de vreemdeling de maatregel van bewaring is opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 24 september 2001. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was een tolk in de Albanese taal aanwezig.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw2000.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. Namens de vreemdeling zijn - kort samengevat - de volgende grieven aangevoerd:
- De juistheid van het proces-verbaal van verhoor op grond van artikel 50 Vw2000 d.d. 16 september 2001 wordt betwist, aangezien de frase 'Ik begrijp van u dat ik een advocaat krijg toegewezen en dat deze per fax wordt ontboden door u. Ik wil wel met een advocaat spreken. Ik zie hem wel verschijnen' standaardmatig in bewaringszaken zou worden toegepast. Voorts valt op te maken op te maken dat de vreemdeling gehoord zou zijn in de Russische taal en de Russische nationaliteit zou bezitten, hetgeen niet strookt met de werkelijkheid.
- Het strafrechtelijk proces-verbaal van aanhouding ontbreekt in de gedingstukken.
- Verweerder heeft onvoldoende voortvarend gehandeld. Zij had een onderzoek moeten opstarten bij de Engelse autoriteiten nu zij op de hoogte was van het feit dat de vader van de vreemdeling in Engeland woonachtig is.
4. Gesteld noch gebleken is dat de staandehouding en ophouding voor verhoor op onrechtmatige wijze zijn toegepast.
5. Met betrekking tot de grief van de vreemdeling dat het proces-verbaal onwaarheden zou bevatten, overweegt de rechtbank dat ter zitting voldoende duidelijk is gebleken dat er sprake is van een kennelijke verschrijving met betrekking tot de verklaring dat de vreemdeling de Wit-Russische nationaliteit bezit en gehoord zou zijn in de Russische taal, hetgeen ter zitting door de vreemdeling is bevestigd aangezien hij verklaard heeft dat voornoemd verhoor plaats had gevonden in de Albanese taal. Voor het overige overweegt de rechtbank dat in die enkele, niet nader onderbouwde, stelling van de vreemdeling onvoldoende aanleiding wordt gevonden te twijfelen aan de juistheid van een op ambtseed opgemaakt document. Met betrekking tot de grief van de vreemdeling dat ten onrechte geen apart processtuk is overgelegd waaruit af te leiden valt dat de vreemdeling strafrechtelijk is aangehouden, overweegt de rechtbank dat in het proces-verbaal van staandehouding van 16 september 2001 melding is gemaakt van het feit dat de vreemdeling strafrechtelijk werd aangehouden nadat hij op 16 september 2001 te 09.35 uur trachtte uit te reizen middels een vervalst Italiaans identiteitskaart. Voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling volstaat zulks.
6. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b Vw2000 in bewaring heeft gesteld. Zij is van oordeel dat in het belang van de openbare orde de vreemdeling in bewaring is gesteld, aangezien de vreemdeling geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, niet beschikt over een geldige titel tot verblijf en niet in het bezit is van een geldig identiteitsbewijs. Bovendien heeft de vreemdeling zich hier te lande bediend van een vervalst reisdocument. Gelet hierop bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken. Gebleken is voorts dat verweerder tijdig nadat de vreemdeling een aanvraag om toelating had ingediend de grondslag van de maatregel van bewaring dienovereenkomstig heeft aangepast.
7. De rechtbank is tevens van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend te werk gaat. Weliswaar heeft presentatie van de vreemdeling bij de autoriteiten van zijn land van herkomst nog niet plaatsgevonden, doch dit vindt zijn oorzaak in het feit dat verweerder nog niet op de asielaanvraag heeft beslist. Er is geen grond om aan te nemen dat presentatie na een mogelijk afwijzende beslissing op die aanvraag geen positief resultaat zal hebben en dat na die presentatie geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn zou bestaan. De rechtbank stelt daarbij nog vast dat de termijn van vier weken als genoemd in artikel 59, vierde lid Vw2000 nog niet is verlopen. Verweerder dient binnen die termijn op de door de vreemdeling ingediende aanvraag te beslissen. Vooralsnog is niet gebleken dat de aanvraag om toelating als kansrijk moet worden beschouwd.
Gelet op het vorenstaande kan de geuite grief dat verweerder eerder een onderzoek bij de Engelse autoriteiten had moeten opstarten, geen doel treffen.
8. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
9. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
10. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
IV. RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. M.A. Dirks en uitgesproken in het openbaar op
1 oktober 2001, in tegenwoordigheid van C.K. Wong, griffier.