ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7534
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H. Ollermann
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen de inbewaringstelling van een vreemdeling na uitzetting
In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 3 oktober 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de niet-ontvankelijkheid van het beroep van een vreemdeling tegen zijn inbewaringstelling. De vreemdeling, die de Tunesische nationaliteit heeft, was op 25 september 2001 succesvol uitgezet naar Tunesië. De gemachtigde van de vreemdeling had kennisgenomen van de uitzetting, maar stelde dat hij het beroep niet kon intrekken zonder toestemming van de vreemdeling. De rechtbank overwoog dat zij op de hoogte was gesteld van de bewaring van de vreemdeling via een kennisgeving op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) en dat er geen beroepschrift was ingediend tegen de inbewaringstelling.
De rechtbank constateerde dat de vreemdeling kort na zijn inbewaringstelling was uitgezet en dat de gemachtigde geen contact had gehad met de vreemdeling na de uitzetting. Ook was er geen verzoek om schadevergoeding ingediend. Gezien deze omstandigheden concludeerde de rechtbank dat het beroep zijn grondslag had verloren, omdat niet aannemelijk was dat de vreemdeling nog belang had bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.
De rechtbank wees erop dat tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel, hoger beroep openstaat. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. De uitspraak werd gedaan door mr. H. Ollermann en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier.