ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 98/6119 VRWET Z VR
inzake: A,
geboren op [...] 1969,
mede ten behoeve van haar minderjarige kind,
verblijvende te B,
van Congolese nationaliteit,
IND dossiernummer 9608.14.4003,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.M.M. Verstrepen, advocaat te Oosterhout;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. F. Heus, advocaat te 's-Gravenhage.
1.1 Eiseres, die op 14 augustus 1996 voor de eerste maal aanvragen om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf heeft gedaan, is sinds 24 november 1997 uitgeprocedeerd als asielzoeker.
Op 18 januari 1998 heeft eiseres aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf gedaan. Bij beschikking van 14 mei 1998 heeft verweerder de aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd en heeft verweerder aan eiseres een vergunning tot verblijf, voor medische behandeling, verleend, met ingang van 23 maart 1998.
1.2 Eiseres heeft bij brief van 10 juni 1998 bezwaar gemaakt tegen de weigering om haar een vergunning tot verblijf zonder beperkingen te verlenen. Bij beschikking van 1 oktober 1998 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 26 oktober 1998 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 24 april 2001. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Heus.
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
De bestreden beslissing dateert van vóór de inwerkingtreding van de Vreemde-lingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank toetst de rechtmatigheid van die beslissing aan het recht zoals dat gold op het moment, waarop deze beslissing werd genomen.
Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking getreden. Artikel 119 Vw 2000 beperkt de toepassing van het recht dat gold vóór invoering van deze wet uitsluitend tot de mogelijkheid om beroep in te stellen, het griffierecht en de schorsende werking, zodat voor het overige het nieuwe recht van toepassing is, met in begrip van de beoordeling van nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 83 Vw 2000.
De rechtbank dient dus met ingang van 1 april 2001 bij de beoordeling van het beroep rekening te houden met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd (83 Vw 2000). Gelet op het tijdstip van indienen van het beroepschrift en de behandeling ter zitting is de rechtbank van oordeel dat, zo er al nieuwe feiten en omstandigheden zouden zijn, de goede procesorde zich verzet tegen toepassing van artikel 83 Vw 2000, zodat de rechtbank ook voor wat betreft de feiten uit zal gaan van de situatie zoals die bestond ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing.
2.2 Op grond van artikel 15 Vreemdelingenwet (Vw) - zoals dit ten tijde van het geven van de bestreden beschikking luidde - in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
2.3 Eiseres heeft ter ondersteuning van haar aanvragen van 18 januari 1998 het volgende naar voren gebracht:
Eiseres is ziek. Zij heeft, toen zij voor de eerste maal aanvragen om toelating indiende, niet de hele waarheid durven te vertellen. Eiseres schaamde zich destijds om alles te vertellen en zij voelde zich hiertoe psychisch ook niet in staat. Ook is eiseres analfabete. Eiseres is, voorafgaand aan haar vertrek uit de Democratische Republiek Congo, niet slechts een maal, maar meerdere malen verkracht. De verkrachtingen vonden zowel thuis als in de gevangenis plaats, bij meldingen op maandag. Eiseres heeft in haar land van herkomst behandeling voor haar gezondheidsklachten gezocht, maar deze bleek niet beschikbaar en financiëel niet haalbaar. Nadat haar woning in juni 1996 was verwoest door Congolese militairen, is zij ondergedoken en vervolgens gevlucht.
2.4 Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat eiseres in haar land van herkomst te vrezen heeft voor vervolging. Zulks is ook reeds in de eerste asielprocedure van eiseres onherroepelijk vastgesteld. De door eiseres gegeven verklaring voor de wijziging van haar asielrelaas wordt niet afdoende geacht. Eiseres is gelet op het bepaalde in artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht niet gehoord op haar bezwaar.
Bij verweerschrift van 27 maart 2001 heeft verweerder aangevoerd dat niet gebleken is dat eiseres zodanig is getraumatiseerd dat van haar redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat zij terugkeert naar haar land van herkomst.
2.5 Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij ten gevolge van hetgeen haar in haar land van herkomst is overkomen zodanig is getraumatiseerd, dat van haar redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat zij terugkeert naar haar land van herkomst. Gelet op het karakter van het trauma van eiseres is niet vreemd dat zij eerst in een later stadium volledige openheid van zaken heeft durven verschaffen. Eiseres heeft middels medische stukken onderbouwd dat zij lijdt aan een posttraumatisch stresssyndroom (PTSS).
2.6 Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in de Democratische Republiek Congo zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Derhalve zal aannemelijk moeten zijn, dat met betrekking tot eiseres persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor zij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
2.7 Voorop dient te worden gesteld dat eiseres een uitgeprocedeerde asielzoeker is, ten aanzien van wie de vreemdelingenkamer van de rechtbank te 's-Gravenhage bij uitspraak van 24 november 1997 (Awb 97/823) onherroepelijk heeft vastgesteld dat op grond van hetgeen in de eerste asielprocedure is aangevoerd niet aannemelijk is dat zij in haar land van herkomst te vrezen heeft voor vervolging. Tevens heeft de rechtbank vastgesteld dat op grond van hetgeen in de eerste asielprocedure is aangevoerd dat niet gebleken is van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan verweerder een vergunning tot verblijf niet in redelijkheid had kunnen onthouden. Dat eiseres zich niet kan verenigen met hetgeen de rechtbank in voornoemde uitspraak heeft overwogen, doet niet af aan het onherroepelijke karakter van deze uitspraak. Het is niet de bedoeling dat middels een opvolgende aanvraag een verkapt hoger beroep wordt ingesteld.
Eiseres beroept zich evenwel op nova c.q. verworven bewijsmiddelen waaruit zou blijken dat het rechtens onaantastbaar geworden besluit onjuist is, zodat verweerder hierop redelijkerwijs had moeten terugkomen. Eiseres heeft namelijk aangevoerd dat zij zich tijdens het nader gehoor in de eerste asielprocedure psychisch niet in staat voelde om de volledige waarheid te vertellen en dat zij zich bovendien schaamde. Voorts heeft eiseres verscheidene schriftelijke stukken overgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat, wat er hiervan ook zij, niet aannemelijk is dat eiseres ten tijde van het geven van de beschikking op bezwaar in haar land van herkomst te vrezen had voor vervolging. Eiseres heeft immers gesteld dat zij de negatieve belangstelling heeft ondervonden van de toenmalige Zaïrese autoriteiten, welke op 17 mei 1997 de macht hebben verloren. Alhoewel niet kan worden uitgesloten dat individuele personen die in de negatieve belangstelling van de voormalige Zaïrese autoriteiten stonden, ook in de negatieve belangstelling staan van de huidige autoriteiten van de Democratische Republiek Congo, is zulks voor wat betreft eiseres niet aannemelijk geworden.
Voor zover eiseres zich op vluchtelingschap beroept, is haar beroep dan ook ongegrond.
2.8 Op grond van artikel 11, vijfde lid, Vw - zoals dit ten tijde van het geven van de bestreden beschikking luidde - kan het verlenen van een vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf, geweigerd worden op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen welke voortvloeien uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
2.9 Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.7 is overwogen, is niet aannemelijk dat eiseres bij gedwongen verwijdering naar de Democratische Republiek Congo een reëel risico loopt te worden blootgesteld aan een behandeling waartegen artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bescherming beoogt te bieden, zodat eiseres aan die bepaling geen aanspraak op verlening van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen kan ontlenen.
2.10 Ten aanzien van het beroep van eiseres op het traumatabeleid overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat eiseres lijdt aan ernstige klachten van psychische aard. Verweerder heeft in deze klachten aanleiding gezien om eiseres, op advies van de Medisch Adviseur van het Ministerie van Justitie, een vergunning tot verblijf voor medische behandeling te verlenen. Volgens door eiseres overgelegde stukken duiden de klachten van eiseres op een posttraumatisch stress syndroom (PTSS).
Dat de klachten van eiseres, volgens de overgelegde bescheiden, duiden op PTSS is een nieuw feit, dat in de vorige asielprocedure geen rol heeft gespeeld. De rechtbank acht het daarbij niet van groot belang of de oorzaak hiervan is gelegen in een eenmalige verkrachting dan wel meerdere verkrachtingen. De rechtbank acht evenwel onvoldoende gemotiveerd waarom dit nieuwe gegeven voor verweerder wel aanleiding was om eiseres een vergunning tot verblijf voor medische behandeling te verlenen, maar geen aanleiding was om eiseres een vergunning tot verblijf te verlenen op grond van het traumatabeleid. Eiseres heeft haar stelling onderbouwd met een psychologisch rapport d.d. 9 januari 1998 van D. Olthoff, psychotraumatherapeut. Verweerder heeft hiertegen gesteld dat niet geloofwaardig wordt geacht dat betrokkene meerdere malen is verkracht, terwijl de reden waarom dit niet tijdens de eerste procedure naar voren werd gebracht (schaamte en analfabetisme) niet afdoende werd geacht. Daarmee heeft verweerder evenwel niet verklaard waarom in het geval van eiseres, ondanks klachten die duiden op PTSS, geen vergunning tot verblijf is verleend op grond van het traumatabeleid, maar volstaan is met een vergunning tot verblijf voor medische behandeling.
Hetgeen hieromtrent ter zitting ter nadere onderbouwing door verweerder is verklaard, namelijk dat de gestelde feiten voor eiseres geen aanleiding zijn geweest om het land te verlaten en dat eiseres nog geruime tijd in het land van herkomst heeft verbleven, beoordeelt de rechtbank als onvoldoende.
2.11 Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard wegens strijd met artikel 3:2 Awb en artikel 7:12 Awb. Het bestreden besluit dient derhalve te worden vernietigd. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.12 Gelet op het hiervoor overwogene bestaat aanleiding om verweerder, als de in het ongelijk gestelde partij, te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op ƒ 1420,-, als kosten van verleende rechtsbijstand. Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend door de Raad voor Rechtsbijstand, dienen deze kosten te worden voldaan aan de griffier.
2.13 Ingevolge artikel 8:74, eerste lid, Awb dient het griffierecht te worden vergoed door de rechtspersoon, hiertoe aangewezen door de rechtbank.
- verklaart het beroep ongegrond, voor zover gericht tegen de weigering om eiseres toe te laten als vluchteling;
- verklaart het beroep gegrond, voor zover gericht tegen de weigering om eiseres een vergunning tot verblijf te verlenen;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover hierbij aan eiseres een vergunning tot verblijf is onthouden;
- bepaalt dat verweerder, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw op het bezwaar dient te beslissen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, welke begroot worden op ƒ 1420,-, te betalen aan de griffier van deze rechtbank;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die het door eiseres betaalde griffierecht, ten bedrage van ƒ 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. van der Weij als griffier, op 18 juni 2001
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden:
18 juni 2001