ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7627
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening
- W.J. van Bennekom
- S.J. Giling
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om verlenging van visum voor kort verblijf in het kader van uitzetting
In deze zaak heeft de president van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage op 28 september 2001 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, A e/v B, van Surinaamse nationaliteit, had een visum voor kort verblijf dat geldig was tot 19 september 2001. Op 6 september 2001 had zij een aanvraag ingediend voor verlenging van dit visum, welke aanvraag door de Minister van Buitenlandse Zaken was afgewezen. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de president om de uitzetting hangende de bezwaarfase niet door te laten gaan.
De president oordeelde dat er geen grond was om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Hij stelde vast dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen had, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor verlenging van het visum zoals gesteld in de Vreemdelingencirculaire. De president concludeerde dat de omstandigheden die verzoekster aanvoerde, niet als zeer bijzonder konden worden aangemerkt. De wens van verzoekster om haar moeder naar Suriname te begeleiden in december 2001, samen met de gezondheidsredenen van haar moeder, waren onvoldoende om de verlenging van het visum te rechtvaardigen.
De president wees het verzoek af en concludeerde dat de beslissing van de verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten, rechtmatig was. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de president zag geen aanleiding om op het bezwaar van verzoekster te beslissen, aangezien dit niet betrekking had op een afgewezen aanvraag voor een verblijfsvergunning, maar op een visumverlenging. De president oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de verlenging van het visum rechtvaardigden, en dat de belangenafweging in het voordeel van de verweerder uitviel.