ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7754

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/59630
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Ollermann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling na staandehouding op Schiphol

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 26 november 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van bewaring van een vreemdeling. De vreemdeling, die de Ecuadoriaanse nationaliteit heeft, was op 10 november 2001 aangehouden door de Koninklijke Marechaussee op de luchthaven Schiphol wegens vermoedelijke overtreding van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij hij een vervalst Spaans paspoort bij zich had. De rechtbank ontving op 12 november 2001 een beroepschrift van de vreemdeling, waarin hij de maatregel van bewaring aanvocht en schadevergoeding vroeg.

Tijdens de openbare behandeling op 19 november 2001 betwistte de gemachtigde van de vreemdeling de bevoegdheid van de ambtenaren van het Mobiel Roulerend Toezicht (MRT) om de controle uit te voeren. De rechtbank oordeelde echter dat het gedrag van de vreemdeling, dat als 'zeer zenuwachtig' werd omschreven, voldoende grond bood voor de controle. De rechtbank concludeerde dat de controle rechtmatig was en dat de vreemdeling in bewaring was gesteld op goede gronden, gezien het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zou onttrekken.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd aangegeven dat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond, aangezien de vreemdeling op 15 november 2001 was gepresenteerd bij de autoriteiten van Ecuador voor het verkrijgen van een geldig document voor grensoverschrijding. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet in strijd was met de Vreemdelingenwet 2000 en dat er geen aanleiding was om de maatregel op te heffen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/59630 VRWET
Inzake : [A], crv nummer [crv nummer], thans verblijvende in het Huis van Bewaring te politiebureau te Velsen, hierna te noemen de vreemdeling,gemachtigde mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. E. Lijffijt, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1977 en de Equadoriaanse nationaliteit te hebben.
2. Op 12 november 2001 heeft de rechtbank een beroepschrift op grond van artikel 93 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) van de vreemdeling ontvangen. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 10 november 2001 waarbij de vreemdeling de maatregel van bewaring is opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
Op 13 november 2001 heeft verweerder bij kennisgeving op grond van artikel 94 Vw2000 de rechtbank eveneens bericht dat de vreemdeling met ingang van 10 november 2001 de maatregel van bewaring is opgelegd.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 19 november 2001. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig dhr. L. Biagioni, tolk in de Spaanse taal.
De gemachtigde van de vreemdeling heeft ter zitting de bevoegdheid betwist van de ambtenaren belast met de uitoefening van het Mobiel Roulerend Toezicht (hierna: het MRT) om de vreemdeling te controleren. Hetgeen de gemachtigde aanvoerde was voor de rechtbank aanleiding om verweerder te verzoeken hierop een nadere schriftelijke reactie aan de rechtbank en de gemachtigde te doen toekomen. Na ontvangst van deze stukken en de opmerkingen waartoe deze zijdens de gemachtigde aanleiding gaven, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen
in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. Op grond van de gedingstukken, zoals nader aangevuld bij brieven van verweerder van 20 november en van de gemachtigde van de vreemdeling van dezelfde datum en van 22 november, alsmede het verhandelde ter zitting, is de rechtbank het volgende gebleken.
Uit het proces-verbaal van overgave van 10 november 2001 valt op te maken dat de vreemdeling daags tevoren om 21:05 uur op de luchthaven Schiphol door de Koninklijke Marechaussee is aangehouden in verband met vermoedelijke overtreding van artikel 231 Wetboek van Strafrecht (valse reispas). De vreemdeling is voorgeleid aan de (hulp-) officier van justitie en vervolgens op 10 november 2001 om 11:30 uur overgedragen aan de Vreemdelingendienst, daar niet vastgesteld kon worden of het de verdachte was toegestaan in Nederland te verblijven.
De stelling van de gemachtigde van de vreemdeling dat het Mobiel Roulerend Toezicht onbevoegdelijk een controle heeft uitgevoerd, berust op de aanname dat het MRT niet valt onder de Koninklijke Marechaussee, welk standpunt - naar de gemachtigde van de vreemdeling bij brief van 22 november 2001 heeft toegegeven - onjuist is.
De rechtbank constateert bovendien dat verweerder op zijn beurt bij brief van 20 november 2001 heeft erkend dat genoemd proces-verbaal van 10 november 2001 een onvolkomenheid bevat: het woord "uitreiscontrole" moet vervangen worden door: "controle". Deze controle berust op de toepassing van artikel 4.5 Vreemdelingenbesluit 2000. Het door verweerder aan de rechtbank nagezonden proces-verbaal van staandehouding ter vaststelling van de identiteit, gedateerd 9 november 2001, doet uitkomen dat de staandehouding van de vreemdeling plaatsvond na een melding dat een "vreemd persoon" zich bij gate 16 van de D-pier "zeer zenuwachtig gedroeg".
Voor zover de gemachtigde van de vreemdeling met zijn stelling dat dit gedrag geen grond opleverde voor het uitoefenen van een controle, bedoelt te stellen dat het gedrag van zijn cliënt een dergelijke controle niet rechtvaardigde, is de rechtbank van oordeel dat verdacht gedrag, als hoedanig zeer zenuwachtig gedrag onder omstandigheden kan worden begrepen, alleszins het verrichten van een controle als in geding kan billijken. De rechtbank ziet, gelet op de inhoud van laatstgenoemd proces-verbaal, geen termen aanwezig de gegrondheid van de bewuste controle in twijfel te trekken.
4. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De vreemdeling beschikt niet over een geldige titel tot verblijf en is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs.
Bovendien heeft hij zich hier te lande bediend van een vervalst Spaans paspoort, hetgeen een strafbaar feit oplevert ingevolge artikel 231, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Gelet hierop bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken.
5. De rechtbank is tevens van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft ter verkrijging van een geldig document voor grensoverschrijding de vreemdeling op 15 november 2001 gepresenteerd bij de autoriteiten van Equador, waarop door deze autoriteiten een onderzoek is gestart dat nog steeds gaande is. Anticiperend op de binnen afzienbare tijd te verkrijgen laissez-passer heeft verweerder inmiddels een vlucht naar Equador aangevraagd. De kans dat de vreemdeling binnen zeer korte tijd uitgezet zal worden is derhalve aanzienlijk te achten.
6. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
7. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
8. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
IV. RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. H. Ollermann en uitgesproken in het openbaar op 26 november 2001, in tegenwoordigheid van C.K. Wong, griffier.
afschrift verzonden op: