ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/62027 VRWET
Inzake : [A], crv nummer [crv nummer], thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel, hierna te noemen de vreemdeling,gemachtigde mr. M.T.H. Vuurens-Mulder, advocaat te Delft,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. Y.P. Ong, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1957 en de Iraakse nationaliteit te hebben.
2. Bij kennisgeving op grond van artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000), ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 22 november 2001, heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdeling met ingang van 20 november 2001 de maatregel van bewaring is opgelegd. Krachtens die bepaling wordt de vreemdeling na de ontvangst van deze kennisgeving geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op
29 november 2001. Namens de vreemdeling is aldaar verschenen mr. C. van den Berg, waarnemend voor de gemachtigde van de vreemdeling. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De vreemdeling is echter niet ter zitting verschenen. De rechtbank heeft op deze zitting een aanvang met de behandeling van het beroep gemaakt en vervolgens het onderzoek ter zitting geschorst, teneinde de vreemdeling op een nadere zitting te horen.
De vreemdeling is gehoord op de zitting van 6 december 2001. Zijn gemachtigde is niet verschenen. Namens verweerder is op deze zitting verschenen mr. O.J. Elbertsen. Tevens was aanwezig M. Habdish, tolk in de Arabische taal.
1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. Uit het proces-verbaal van staandehouding is de rechtbank gebleken dat de verbalisanten surveilleerden in een voetgangersgebied, dat door middel van pollars is afgesloten en dat op beperkte tijden is geopend voor voertuigen (met het oog op laden en lossen). Zij constateerden aldaar dat een Arabische man, gekleed in een grijze trui en grijze broek een fiets op de transponders van de pollars neerlegde, waardoor de pollars naar beneden gingen en een bestelauto, buiten de daartoe bestemde uren, het voetgangersgebied kon binnenrijden. De bestuurder van de bestelauto is hierop door de verbalisanten aangesproken en uit het voetgangersgebied gestuurd. De verbalisanten constateerden voorts dat de Arabische man (de vreemdeling) een pizzeria inging. De verbalisanten zijn hierop de pizzeria ingegaan en zagen dat de vreemdeling aan het werk was achter de toonbank. De verbalisanten hebben de vreemdeling vervolgens aangesproken. De vreemdeling bleek geen Nederlands te verstaan. Met behulp van een medewerker van de pizzeria is aan de vreemdeling meegedeeld dat het niet was toegestaan dat de pollars op deze manier omlaag werden gedaan. Om het gebeurde te kunnen muteren in het politie informatiesysteem vroegen de verbalisanten aan de vreemdeling of hij een identiteitsbewijs bij zich had. De vreemdeling verdween vervolgens naar een ruimte achter de pizzeria en deed de deur achter zich dicht. Direct hierop kwam de eigenaar van de pizzeria het pand binnen. De verbalisanten vroegen aan de eigenaar of de vreemdeling een paspoort of een ander legitimatiebewijs had. De eigenaar verklaarde daarop dat de vreemdeling een illegale vreemdeling is. Nadat de vreemdeling op verzoek van de verbalisanten door de eigenaar werd gehaald, verklaarde de vreemdeling desgevraagd niet in het bezit te zijn van een paspoort. De vreemdeling is daarop staandegehouden.
4. De gemachtigde van de vreemdeling heeft aangevoerd dat de staandehouding slechts op uiterlijke kenmerken heeft plaatsgevonden en dat uit het proces-verbaal van staandehouding nergens blijkt waar het vermoeden op was gebaseerd dat de vreemdeling illegaal in Nederland verblijft. De staandehouding heeft naar de mening van de gemachtigde daarmee onrechtmatig plaatsgevonden.
5. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van staandehouding op rechtmatige wijze is toegepast.
Zij overweegt daartoe dat de verbalisanten blijkens het proces-verbaal constateerden dat de vreemdeling door zijn fiets op de transponders van de pollars te leggen in strijd met de kennelijk van toepassing zijnde verkeersmaatregel heeft gehandeld. Het stond de verbalisanten vrij om de vreemdeling hierop aan te spreken en hem te vragen naar zijn identiteitspapieren. De rechtbank merkt in dit verband op dat het enkele stellen van de vraag of de vreemdeling zich kan legitimeren naar vaste jurisprudentie geen onrechtmatigheid oplevert. De vreemdeling heeft aan dit verzoek gevolg gegeven.Van een discriminatoir optreden van de verbalisanten ten aanzien van de vreemdeling is de rechtbank niet gebleken. De aanleiding om de vreemdeling te volgen hield immers verband met het verdachte gedrag van de vreemdeling zelf, zoals in het proces-verbaal omschreven.
Nu uit het gesprek met de eigenaar van de pizzeria bleek dat de vreemdeling illegaal in Nederland verbleef en de vreemdeling zelf desgevraagd geen paspoort kon overleggen waren er voldoende feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van de vreemdeling opleveren, zodat de verbalisanten op grond van artikel 50, eerste lid, Vw2000 bevoegd was de vreemdeling staande te houden.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De vreemdeling is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs, heeft zich aan het vreemdelingentoezicht onttrokken, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en beschikt niet over voldoende middelen van bestaan. Gelet hierop bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken.
7. De rechtbank is van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. De vreemdeling is gepresenteerd bij de Iraakse autoriteiten. Dezen hebben te kennen gegeven dat de vreemdeling niet de Iraakse nationaliteit bezit maar waarschijnlijk de Egyptische. Verweerder heeft thans het voornemen de vreemdeling te presenteren bij de Egyptische autoriteiten. De rechtbank heeft vooralsnog geen grond om aan te nemen dat een laissez-passer niet zal worden verkregen.
De rechtbank merkt overigens nog op dat de vreemdeling, ondanks het negatieve resultaat van de presentatie bij de Iraakse autoriteiten, ter zitting heeft volgehouden de Iraakse nationaliteit te hebben.
8. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
9. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
10. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. H. Ollermann en uitgesproken in het openbaar op
10 december 2001, in tegenwoordigheid van W.M. Colpa, griffier.