ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7758

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/63534
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de voortzetting van de maatregel van bewaring van een vreemdeling

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 18 december 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortzetting van de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De vreemdeling, die sinds 4 september 2001 in bewaring was gesteld, had beroep ingesteld tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie om de maatregel van bewaring voort te zetten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling op 12 december 2001 in persoon is gepresenteerd bij de Turkse autoriteiten, die de aanvraag om afgifte van een laissez-passer in behandeling zouden nemen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder voldoende voortvarend had gehandeld, ondanks dat er enige vertraging was opgetreden door interne communicatieproblemen binnen de Vreemdelingendienst. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de vreemdeling zelf had kunnen bijdragen aan een snellere uitzetting door zijn Nüfüs te overleggen. De rechtbank concludeerde dat de voortzetting van de bewaring in dit geval gerechtvaardigd was en dat het beroep van de vreemdeling ongegrond was. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen grond was voor toekenning van schadevergoeding. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring bevestigd, waarbij eerdere uitspraken van de rechtbank in acht zijn genomen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/63534 VRWET
Inzake : [A], CRV-nummer [CRV-nummer] thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, hierna te noemen de vreemdeling,gemachtigde mr. J. Singh, advocaat te Hoofddorp,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mevrouw G.D.J. Tjou-Tam-Sin, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1979 en de Turkse nationaliteit te hebben.
2. Bij kennisgeving op grond van artikel 96 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000), ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 28 november 2001, heeft verweerder de rechtbank bericht omtrent het voortduren van de maat-regel van bewaring die verweerder bij besluit van 4 september 2001 de vreemdeling heeft opgelegd. Krachtens die bepaling wordt de vreemdeling na de ontvangst van deze kennisgeving geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op
11 december 2001. De vreemdeling heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A. Khan, kantoorgenote van zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting is het onderzoek heeft de rechtbank geoordeeld dat het onderzoek niet volledig is geweest en heropend diende te worden teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen uiterlijk op 13 december 2001 aan te geven of er sprake is van beleid, en zo ja wat de inhoud is van het beleid en in hoeverre in dit geval overeenkomstig dat beleid is gehandeld.
De gemachtigde van de vreemdeling is in de gelegenheid gesteld haar reactie op de informatie van verweerder uiterlijk op 14 december 2001 aan de rechtbank en aan de gemachtigde van verweerder te doen toekomen.
Na ontvangst van de gevraagde informatie alsmede de reactie daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en uitspraak gedaan als hieronder vermeld. Beide partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven voor het afdoen van de zaak buiten zitting.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 19 september 2001. Voorts heeft deze rechtbank laatstelijk bij uitspraak van 1 november 2001 geoordeeld dat het voortduren van de bewaring niet strijdig was met het bepaalde in artikel 96, vierde lid, Vw2000.
Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring, gegeven de omstandigheden van het geval, rechtmatig is.
2. Namens de vreemdeling is aangevoerd dat uit de voortgangsrapportage niet blijkt dat verweerder sedert het asielberoep op 23 november 2001 is afgewezen, veel heeft gedaan om tot uitzetting van de vreemdeling te komen. In vergelijkbare gevallen hebben de rechtbanken van Assen en Den Bosch het beroep gegrond verklaard toen verweerder na een termijn van 14 dagen nog geen uitzettingshandelingen had verricht. Er is derhalve, naar de mening van de raadsvrouw, sprake van onvoldoende voortvarend handelen aan de zijde van verweerder. Namens de vreemdeling is in het kader van het beroep op het gelijkheidsbeginsel gewezen op de zaak [X] waarin verweerder de bewaring op 21 november 2001 heeft opgeheven terwijl op 25 oktober 2001 uitspraak was gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.
3. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat er nog steeds voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat en dat voldoende voortvarend te werk is gegaan om tot uitzetting van de vreemdeling te komen.
Op 26 november 2001 heeft verweerder de uitspraak van de rechtbank d.d. 23 november 2001 inzake de ongegrondverklaring van het beroep en de afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening ontvangen.
Door een interne miscommunicatie is de Vreemdelingendienst niet eerder dan op 10 december 2001 op de hoogte gesteld van die uitspraak. Verweerder ontkent dat sprake is van beleid, inhoudende dat binnen twee weken na een uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening uitzettingshandelingen moeten worden verricht. Per geval dient een en ander te worden bezien.
In de zaak [X] was de Vreemdelingendienst op 13 november 2001 op de hoogte van de uitspraak.
In de onderwerpelijke zaak was op 10 december 2001 nog geen handeling met het oog op uitzetting verricht. De vreemdeling is op 12 december 2001 in persoon gepresenteerd bij de Turkse autoriteiten die de aanvraag om afgifte van een laissez-passer in behandeling zullen nemen. Ten slotte wijst verweerder erop dat de vreemdeling zelf reeds bij het gehoor op 4 november 2001 heeft verklaard dat zijn Nüfüs bij zijn familie in [woonplaats] ligt.
Hij had zelf de voorbereiding van de uitzetting kunnen bespoedigen
door dit document over te leggen.
4. De rechtbank stelt voorop dat de president van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, bij uitspraak van 22 oktober 2001 het beroep van de vreemdeling ongegrond heeft verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening heeft afgewezen.
Deze uitspraak is - volgens het stempel op de uitspraak - op vrijdag 23 november 2001 verzonden. Verweerder heeft de uitspraak op maandag 26 november 2001 ontvangen. Dat de Vreemdelingendienst de uitspraak later heeft ontvangen, betreft een intern communicatieprobleem aan de zijde van verweerder en komt voor diens rekening.
Niet kan worden ontkend dat, gezien de datum van ontvangst van de uitspraak - 26 november 2001 - en het gegeven dat de vreemdeling al sinds 4 september 2001 in bewaring is gesteld, verweerder sneller handelingen had kunnen verrichten om tot uitzetting te komen in plaats van te wachten tot 10 december 2001. Anderzijds is de vreemdeling op 12 december 2001 in persoon gepresenteerd bij de Turkse autoriteiten, die de aanvraag om afgifte van een laissez-passer in behandeling zullen nemen. De rechtbank heeft deze informatie vernomen van verweerder na heropening van het onderzoek op 12 december 2001 en voor sluiting van het onderzoek.
De rechtbank slaat dan ook acht op die informatie. Voorts merkt de rechtbank op dat ook van de zijde van de vreemdeling de mogelijkheid van uitzetting had kunnen worden bespoedigd door het overleggen van zijn Nüfüs.
Bij afweging van alle betrokken belangen is de rechtbank dan ook van oordeel dat in dit geval niet kan worden gezegd dat voortzetting van de bewaring niet in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten terwijl niet is gebleken dat de voortzetting van de vreemdelingenbewaring in strijd is
met de Vw2000.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. In de zaak [X] is de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gedaan op donderdag 25 oktober 2001 en de bewaring is opgeheven op woensdag
21 november 2001, derhalve bijna 4 weken later. Verweerder heeft schadevergoeding aangeboden vanaf dinsdag 13 november 2001, welke datum bijna 3 weken ligt na de bekendmaking van de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening.
In het onderhavige geval is geen sprake van een dergelijk tijdsverloop.
De presentatie heeft op 12 december 2001 plaatsgevonden.
5. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen.
Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
6. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. M. van Paridon en uitgesproken in het openbaar op 18 december 2001, in tegenwoordigheid van mr. N. Hobby, griffier.
afschrift verzonden op: