ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7788

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/57240 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een minderjarige vreemdeling en de toepassing van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 november 2001 uitspraak gedaan in een beroep tegen de bewaring van een minderjarige vreemdeling, eiser, die zich in Nederland bevond zonder geldige identificatie. Eiser, geboren op 10 februari 1987, werd op 30 oktober 2001 in bewaring gesteld na een controle in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen. De rechtbank moest beoordelen of de bewaring rechtmatig was en of de toepassing van de Vreemdelingenwet 2000 in deze situatie correct was. Verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, stelde dat eiser meerderjarig was op basis van eerdere processtukken, maar de rechtbank kon deze claim niet onderbouwen, aangezien de namen in de processen-verbaal niet overeenkwamen met die van eiser. Eiser verklaarde dat hij minderjarig was en dat hij niet betrokken was bij de aanrandingszaak waar verweerder naar verwees.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om aan te nemen dat eiser meerderjarig was en besloot dat de bewaring niet opgeheven kon worden. Wel werd verweerder opgedragen om eiser binnen vier dagen te plaatsen in een voor minderjarigen geschikte instelling en om te zorgen voor een gezagsvoorziening, aangezien eiser als minderjarige in Nederland verbleef zonder voorziening in het gezag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die vereist is bij de beoordeling van de status van vreemdelingen, vooral als het gaat om minderjarigen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 01/57240 VRONTN GC
UITSPRAAK
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1987,
nationaliteit Chinese,
thans verblijvende in het politiebureau te Almelo,
raadsman mr. P.L.E.M. Krauth,
eiser,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie,
vertegenwoordigd door mr. Hanouman,
ambtenaar bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
Procesverloop
Op 30 oktober 2001 om 17.50 uur is eiser bij een controle in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav), blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal, werkend aangetroffen in de keuken van een restaurant. Omdat eiser zich niet kon legitimeren is hij staande gehouden ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
Op 30 oktober 2001 om 19.45 uur is eiser, met het oog op de uitzetting, in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert en omdat eiser in afwachting is van een beslissing op zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning terwijl zijn uitzetting achterwege dient te blijven totdat op deze aanvraag is beslist. (artikel 59, eerste lid aanhef en onder b, juncto artikel 8, onder f, Vw 2000).
Verweerder heeft op 1 november 2001 de rechtbank in kennis gesteld van het besluit tot het opleggen van de maatregel van bewaring. Eiser wordt daardoor geacht beroep tegen dat besluit te hebben ingesteld (artikel 94, eerste lid, Vw 2000).
Het beroep is behandeld ter zitting van 8 november 2001. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Standpunten
Eiser heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om toekenning van schadevergoeding af te wijzen.
Overwegingen
Beoordeeld dient te worden of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is.
De procedure leidend tot de bewaring is in overeenstemming met de wettelijke vereisten. De bewaring is derhalve niet op die grond onrechtmatig.
Ten aanzien van de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring merkt de rechtbank het volgende op. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat wordt uitgegaan van de meerderjarige leeftijd van eiser nu uit processtukken blijkt dat eiser in mei 2000 was betrokken bij een aanrandingszaak. Bij deze zaak wordt de geboortedatum 1 juli 1974 vermeld. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat de vreemdelingendienst hem heeft medegedeeld dat eiser dezelfde persoon is als de persoon die bij deze zaak betrokken was. Verweerder kan deze mededeling echter niet onderbouwen met (bijvoorbeeld) gegevens uit dactyloscopisch onderzoek, terwijl de namen in de bedoelde processen-verbaal niet overeenkomen met de door eiser opgegeven naam.
Gelet op het vorenstaande kan de rechtbank niet op voorhand uitgegaan van de meerderjarige leeftijd van eiser. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij op 10 februari 1987 is geboren en dat hij in het jaar 2000 niet betrokken is geweest bij een aanranding. De rechtbank gaat derhalve vooralsnog uit van de door eiser opgegeven minderjarige leeftijd.
Naar het oordeel van de rechtbank voert het in de onderhavige zaak te ver om op grond van het vorenstaande de bewaring op te heffen. De rechtbank acht evenwel termen aanwezig om verweerder op te dragen eiser binnen vier dagen te (doen) plaatsen in een voor minderjarigen geschikte instelling, conform het gestelde in hoofdstuk A5/ 1.5, Vc 2000.
De rechtbank acht eveneens termen aanwezig om verweerder op te dragen te bewerkstelligen dat een gezagsvoorziening wordt getroffen conform de bepalingen in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Verweerder zal hiertoe bij de daartoe bevoegde instanties dienen te melden dat eiser als minderjarige in Nederland verblijft en dat niet is voorzien in het gezag.
Overigens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan de bewaring onrechtmatig moet worden geacht.
De vrees is gerechtvaardigd dat eiser indien in vrijheid gesteld, zich aan de uitzetting zal onttrekken. De rechtbank laat daarbij wegen dat eiser niet in het bezit is van een geldig identiteitsbewijs en hij zich niet onverwijld heeft gemeld bij de korpschef.
De stelling van eiser dat de bewaring dient te worden opgeheven omdat hij in de krant heeft gelezen dat de Chinese autoriteiten geen laissez-passers meer verstrekken na het incident in Dover, volgt de rechtbank niet, reeds omdat die stelling niet nader is onderbouwd.
Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- beveelt de plaatsing van eiser in een voor minderjarigen geschikte instelling binnen vier dagen na dagtekening van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: