ECLI:NL:RBSGR:2001:AD8310

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/60851
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning voor alleenstaande minderjarige vreemdeling

In deze zaak heeft de president van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 4 december 2001 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een alleenstaande minderjarige vreemdeling, had op 12 november 2001 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd op 15 november 2001 door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te voorkomen totdat op het beroep was beslist.

Tijdens de zitting op 27 november 2001 heeft de verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bevestigd dat een deel van het beroepschrift als bezwaarschrift moet worden beschouwd. De president oordeelde echter dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet connex was aan het bezwaarschrift, waardoor het verzoek buiten de procedure viel. De president concludeerde dat de werking van het besluit tot niet verlening van de verblijfsvergunning door de indiening van het bezwaar van rechtswege was opgeschort.

Uiteindelijk heeft de president het verzoek van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard, maar heeft hij verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op f 710,-. Dit bedrag dient door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) aan de griffier te worden betaald. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier was mr. M. van der Goes.

Uitspraak

President van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
nevenzittingsplaats Dordrecht
__________________________________________________
UITSPRAAK
________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/60851 VRWET
Inzake: A , verzoeker,
gemachtigde, mr. P.J. Wapperom, advocaat te Dordrecht,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. C.F.D. Kagenaar, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Verzoeker, die stelt geboren te zijn op [...] 1984 en Staatsburger van de Russische Federatie te zijn, verblijft sedert 28 oktober 2001 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in Nederland.
Op 12 november 2001 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 ingediend.
Bij besluit van 15 november 2001 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker afgewezen.
2. Bij schrijven van 16 november 2001 heeft verzoeker tegen dit besluit een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Tevens is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
3. De openbare behandeling van het beroep en het verzoek heeft gevoegd plaatsgevonden op 27 november 2001. Verzoeker is niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ter zitting heeft verweerder beaamd, zoals eveneens overwogen in de uitspraak van heden inzake het beroep van verzoeker, kenmerk AWB 01/60852, dat het deel van het beroepschrift, dat gericht is op het niet verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 Vw 2000, onder de beperking verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv), als bezwaarschrift dient te worden beschouwd. Anders dan verweerder ter zitting heeft aangevoerd is naar het voorlopig oordeel van de president het onderhavig verzoek om een voorlopige voorziening niet mede connex aan dit bezwaarschrift, zodat verweerders verzoek ter zitting met gebruikmaking van artikel 78 Vw 2000 het bezwaar ongegrond te verklaren, buiten het kader van de onderhavige procedure valt. Gezien artikel 73, eerste lid, Vw 2000, dient het er thans immers voor te worden gehouden dat de werking van het besluit tot niet verlening van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking verblijf als amv door indiening van het bezwaar van rechtswege is opgeschort.
3. Gezien het vorenstaande heeft verzoeker geen belang bij het door hem gevraagde verzoek om een voorlopige voorziening. Gelet daarop en mede gelet op de uitspraak van de rechtbank van heden inzake het ingestelde beroep, kenmerk AWB 01/60852, is het verzoek niet-ontvankelijk.
4. De president ziet, nu verzoeker in de rechtsmiddelenclausule van de bestreden beschikking door verweerder onjuist geïnformeerd is ten aanzien van de in te stellen rechtsmiddelen en ter voorkoming van zijn uitzetting zich genoodzaakt achtte bij de president van deze rechtbank een verzoek tot voorlopige voorziening in te dienen, aanleiding verweerder op grond van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met het indienen van het verzoekschrift tot voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 710,- (1 punt voor het verzoekschrift met een waarde per punt van f 710,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb de betaling aan de griffier te geschieden.
II. BESLISSING
De president:
1. verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
2. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 710,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen.
Aldus gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn en uitgesproken in het openbaar op 4 december 2001, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Goes, griffier.
afschrift verzonden op:4 december 2002