Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
meervoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr. : AWB 99/9432 VRWET
inzake : A, geboren op [...] 1969, wonende te B, eiser,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
1. Eiser, geboren op [...] 1969, bezit de Irakese nationaliteit. Hij verblijft sedert 22 september 1998 als vreemdeling in de zin van de Vw in Nederland. Op 24 september 1998 heeft hij een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Bij besluit van 30 maart 1999 heeft verweerder de aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd vanwege de kennelijke ongegrondheid ervan en heeft verweerder ambtshalve overwogen geen aanleiding te zien een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Eiser heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt bij bezwaarschrift van 21 april 1999. Bij besluit van 22 juli 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 13 augustus 1999 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen.
Op 28 december 1999 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 18 oktober 2000 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2000. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P.J. Wapperom, advocaat te Dordrecht. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. I.W. Neleman, advocaat bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn advocaten te ‘s-Gravenhage. Tevens was ter zitting aanwezig mevrouw A. Laukil-Hamnee, tolk in de Arabische taal.
4. De rechtbank heeft het onderzoek op 21 december 2000 heropend, omdat bij de voorbereiding van de uitspraak was gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest.
5. Bij brief van 8 februari 2001 heeft de rechtbank verweerder een aantal vragen gesteld. Deze vragen zijn door verweerder beantwoord bij brief van 14 juni 2001.
6. De rechtbank heeft eiser bij brief van 21 juni 2001 de gelegenheid geboden om op verweerders brief van 14 juni 2001 te reageren. Eiser heeft bij brief van 19 juli 2001 van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
7. Op 2 november 2001 heeft een nader onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Eiser noch zijn voornoemde gemachtigde zijn, na de rechtbank hiervan in kennis te hebben gesteld, aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.J. van der Helm, advocaat bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn advocaten te ’s-Gravenhage.
1. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij in aanmerking komt voor toelating als vluchteling dan wel voor verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Daartoe heeft hij in het nader gehoor, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Eiser is afkomstig uit Kirkuk, Centraal-Irak, hij is shi’iet en hij behoort tot de Turkmeense bevolkingsgroep. Hij woonde met zijn echtgenote bij zijn ouders. Begin 1996 is zijn broer C door de Irakese autoriteiten meegenomen op verdenking van betrokkenheid bij de Turkmeense partij. C is later geëxecuteerd. In die tijd zijn de Irakese autoriteiten een aantal malen bij eisers ouderlijk huis aan de deur geweest, waarbij - ook - naar eiser werd gevraagd. Er werd onder meer gevraagd of hij zijn militaire dienstplicht beëindigd had. Eiser vervulde op dat moment echter nog zijn militaire dienstplicht en was om die reden ook niet thuis. Na afloop van zijn militaire dienstplicht is eiser, in verband met zijn werk als stoffenhandelaar, enkele malen naar steden als Sulaimaniya en Arbil (beiden in Noord-Irak) en Baghdad gereisd. Hij werd daarbij soms vergezeld door zijn vader.
Op 20 juli 1998, ongeveer vijf tot zeven maanden na zijn laatste reis, heeft de veiligheidsdienst in eisers ouderlijk huis een huiszoeking gedaan. Eisers vader werd ongemoeid gelaten, maar eiser werd meegenomen en twee dagen vastgehouden. Tijdens deze detentie werd hij geslagen. Hij werd beschuldigd van betrokkenheid bij de Turkmeense partij. Hij zou bij zijn reizen informatie hebben gehaald en pamfletten hebben geplakt. Dit was niet zo en eiser heeft ook niet bekend. Op 22 juli 1998 kwam eiser vrij nadat zijn vader via een zekere D smeergeld had betaald. D was sinds eisers jeugd al een vriend van eisers vader. Eiser heeft ten tijde van het nader gehoor verklaard dat D een hoge functie had bij de Mukhabarat, maar hij kon niet zeggen of D behoorde tot de veiligheidsdienst of tot de inlichtingendienst en welke rang D had. Op 24 juli 1998 heeft eiser van zijn vader vernomen dat er een executiebevel tegen hem was uitgevaardigd. Zijn vader heeft hem meegedeeld dat D hem een kopie van dit executiebevel had getoond en had gezegd dat eiser uiterlijk de volgende morgen moest vertrekken. Zijn vader heeft hem ook verteld dat diegene tegen wie een executiebevel is uitgevaardigd binnen 24 tot 30 uur wordt opgepakt. D en zijn vader hebben hem in de ochtend van 25 juli 1998 naar Mosul gebracht. Zijn vader heeft hem vervolgens naar Zakho in Noord-Irak gebracht. Na vijf dagen heeft eiser Irak verlaten. In de correcties en aanvullingen op het rapport van nader gehoor heeft eiser verklaard niet te zijn vastgehouden door de veiligheidsdienst, maar door de inlichtingendienst. Ook heeft hij verklaard dat D een hoge functionaris was bij de inlichtingendienst. Eiser heeft verklaard aan te nemen dat het executiebevel van een hogere instantie dan de inlichtingendienst afkomstig was. In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat de omstandigheid dat hij niet weet bij welke dienst D werkzaam was, niet zonder meer tot een voor hem negatieve conclusie kan leiden nu de essentie van het asielrelaas daarmee niet wordt aangetast. Hij heeft voorts aangevoerd dat hij het land zo spoedig mogelijk heeft verlaten en dat hij daarbij bijzondere voorzichtigheid heeft betracht.
2. Verweerder heeft zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vervolging heeft te vrezen van de Irakese autoriteiten vanwege de hem toegedichte betrokkenheid bij de Turkmeense partij, nu zijn broer daarvan ook al werd verdacht. Een verband tussen eisers problemen en die van zijn broer kan niet worden gelegd, aangezien eiser in de periode na de dood van zijn broer tot zijn gestelde arrestatie geen problemen heeft ondervonden van de zijde van de autoriteiten. Het feit dat eiser op een relatief eenvoudige wijze, door omkoping, is vrijgelaten duidt er niet op dat eiser als een serieuze tegenstander wordt beschouwd. Dat eiser hulp heeft gekregen van D is niet geloofwaardig, nu eiser tijdens het nader gehoor niet met zekerheid kon zeggen of D bij de inlichtingendienst of bij de veiligheidsdienst werkzaam was, wat de rang van D was en op welke wijze D voor zijn vrijlating zou hebben gezorgd. Gelet op het feit dat hij D al vanaf zijn jeugd kent, had hij deze informatie moeten kunnen verschaffen. Nu eiser twee dagen voordat eiser door zijn vader op de hoogte was gesteld van het bestaan van een executiebevel is vrijgelaten is niet geloofwaardig dat er een executiebevel tegen hem is uitgevaardigd. Ook heeft eiser het bestaan van het executiebevel slechts uit de tweede hand vernomen. Dat dit executiebevel door een hogere instantie is uitgevaardigd heeft eiser niet onderbouwd. Gesteld noch gebleken is dat eiser behoort tot de risicogroepen als genoemd in de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken van 31 maart 1998 en 13 november 1998. Noord-Irak geldt derhalve als vluchtalternatief. Voorts zijn er onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat juist eiser het reële risico loopt bij terugkeer te worden onderworpen aan een behandeling die wordt verboden door artikel 3 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. In beroep heeft eiser aangevoerd dat het besluit in strijd is met het motiverings- en het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat verweerder de gronden van het bezwaar niet heeft meegewogen in het besluit op bezwaar. Eiser stelt zich op het standpunt dat de verklaringen over zijn vrijlating uit detentie en over degene die hem daarbij geholpen heeft, niet afdoen aan zijn asielrelaas. De wijze waarop hij is vrijgelaten is in Irak niet ondenkbaar. Nu hij onder grote spanning heeft gestaan is het zonder meer geloofwaardig dat hij zich de vrijlating niet meer volledig kan herinneren.
Tijdens de zitting van 23 november 2000 heeft eiser aangevoerd dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij niet overal een plausibele verklaring voor heeft. Een deel van het gebeurde is buiten zijn waarneming geschied. Voorts heeft eiser bij die gelegenheid verklaard dat D voor de veiligheidsdienst werkzaam was. Eiser heeft voorts betoogd dat hij geen vlucht- dan wel verblijfsalternatief heeft in Noord-Irak. Eiser heeft aangevoerd dat hij in bezwaar had moeten worden gehoord.
4. In het verweerschrift ten behoeve van de zitting van 23 november 2000 en op de zitting van deze datum heeft verweerder het in het bestreden besluit gestelde gehandhaafd. In aanvulling daarop heeft verweerder gesteld dat, indien er van moet worden uitgegaan dat de autoriteiten in de periode voordat eisers broer werd opgepakt ook naar eiser hebben gevraagd en daarbij hebben gevraagd of eiser al uit militaire dienst was, niet aannemelijk is dat zij eiser niet zouden hebben opgespoord in militaire dienst om hem aldaar te verhoren. Verweerder acht niet aannemelijk dat de autoriteiten eerst vijf maanden nadat eiser tijdens zijn laatste reis activiteiten voor de Turkmeense partij zou hebben verricht zijn overgegaan tot eisers aanhouding en dat eisers vader ongemoeid is gebleven. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat D eerder op de hoogte is geraakt van het executiebevel dan de veiligheidsdienst in Kirkuk. Verweerder heeft er voorts op gewezen dat eiser steeds weer andere verklaringen aflegt over de dienst waar D werkzaam zou zijn. Eisers vader kan niet worden beschouwd als een objectieve en verifieerbare bron van informatie. Als er van moet worden uitgegaan dat het executiebevel op 24 juli 1998 is uitgevaardigd en in dat bevel is vermeld dat eiser binnen 24 tot 30 uur moet worden opgepakt, wijst het feit dat eiser desondanks tot de volgende ochtend is thuis gebleven er niet op dat hij de door hem gestelde risico’s als voldoende reëel beschouwde. Het standpunt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het motiverings- c.q. zorgvuldigheidsbeginsel, omdat verweerder niet of minimalistisch de gronden in bezwaar heeft meegewogen in het besluit op bezwaar, deelt verweerder niet. In het besluit op de aanvraag is zeer uitgebreid gemotiveerd ingegaan op eisers stelling dat hij vanwege zijn broer wordt verdacht van betrokkenheid bij de Turkmeense partij. Eiser heeft in bezwaar deze stelling in wezen slechts herhaald. Verweerder is van oordeel dat nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vervolging heeft te vrezen en/of aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM bloot zal staan, het hebben van familie-, politieke of gemeenschapsbanden met Noord-Irak niet van belang is en dat eiser zich kan vestigen in Noord-Irak. Subsidiair is verweerder van oordeel dat eiser, omdat hij Turkmeen is, banden heeft met Noord-Irak. Verweerder verwijst hierbij naar de betreffende paragraaf in het ambtsbericht van 12 april 2000 waarin vermeld wordt dat vertegenwoordigers van de Turkmeense gemeenschap in Noord-Irak, die uit maximaal honderdduizend personen bestaat, deelnemen aan de KDP-regering, dat er zich Turkmeense scholen in Noord-Irak bevinden en dat het Iraqi Turkoman Front (ITF) beschikt over een dertigtal kantoren in Noord-Irak en over een medische kliniek in Erbil. Naar het oordeel van verweerder vormt dit voldoende onderbouwing voor verweerders subsidiaire stelling dat eiser beschikt over banden met Noord-Irak die hem in staat stellen om toegang te krijgen tot de essentiële basisvoorzieningen.
Verweerder stelt zich ten slotte op het standpunt dat er, nu eiser niet tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging, geen aanleiding bestond om eiser te doen horen door de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken. Ook overigens bestond er geen aanleiding eiser te horen.
5. In verband met de beoordeling van de vraag of Turkmeense asielzoekers, afkomstig uit Centraal-Irak, zich kunnen vestigen in Noord-Irak, heeft de rechtbank verweerder bij brief van 8 februari 2001 de volgende vragen voorgelegd.
1a. In het ambtsbericht van 12 april 2000 is aangegeven (p. 72) dat de Turkmeense gemeenschap in Noord-Irak "maximaal honderdduizend personen" omvat. In combinatie met de in het ambtsbericht van oktober 1998 (p. 14) opgenomen mededeling dat er in Noord-Irak "een paar honderdduizend" Turkmenen wonen roept deze vermelding de vraag op op basis waarvan de Minister van Buitenlandse Zaken tot de hier bedoelde raming is gekomen. Ook roept zij de vraag op hoe groot de kans is dat deze raming in de naaste toekomst (wederom) wijziging van betekenis zal ondergaan. Kan verweerder deze vragen - voor zover mogelijk met vermelding van bronnen - beantwoorden?
1b. Indien aangenomen moet worden dat de Turkmeense minderheid in Noord-Irak de afgelopen jaren per saldo kleiner is geworden als gevolg van emigratie naar derde landen dan wel vrijwillig vertrek naar Centraal-Irak: in hoeverre is dat gegeven van belang voor Noord-Irak als vestigingsalternatief voor uit Centraal-Irak afkomstige Turkmenen?
1c. Indien aangenomen moet worden dat de Turkmeense minderheid in Noord-Irak de afgelopen jaren per saldo is toegenomen vanwege vrijwillig vertrek uit Centraal-Irak of vanwege de deportaties door de Centraal-Irakese autoriteiten in het kader van de arabiseringspolitiek (p. 93 van het ambtsbericht van 12 april 2000): in hoeverre is dat gegeven van belang voor Noord-Irak als vestigingsalternatief voor uit Centraal-Irak afkomstige Turkmenen?
2. Kan verweerder bij benadering aangeven hoe groot het gedeelte van de Turkmeense gemeenschap in Noord-Irak is dat aldaar als IDP (Internally Displaced Person) woont, en onder welke omstandigheden de desbetreffende groep aldaar leeft?
3. Kan verweerder aangeven hoe groot het gedeelte van de Turkmeense gemeenschap in Noord-Irak is dat aldaar niet als IDP woont en of, en zo ja in hoeverre, de omstandigheden waaronder de al geruime tijd in Noord-Irak wonende Turkmeense minderheid aldaar leeft, afwijken van de omstandigheden waaronder de meerderheid van de (Koerdische) Noord-Irakese bevolking er leeft?
4. Op grond van welke niet-getalsmatige gegevens is verweerder de opvatting toegedaan dat uit Centraal-Irak afkomstige Turkmenen in Noord-Irak de mogelijkheid hebben van toegang tot de aldaar bestaande basisvoorzieningen?
5. Is er in Noord-Irak in het algemeen, en in het zogenaamde "KDP-gebied" in het bijzonder, sprake van een min of meer gelijkmatige spreiding van de Turkmenen in de desbetreffende regio(s)? Zo nee, in hoeverre beïnvloedt dit de mogelijkheid van toegang tot de basisvoorzieningen voor de betrokkenen?
6. Als er vanuit wordt gegaan dat de Turkmeense minderheid over het algemeen haar eigen taal gebruikt (ambtsbericht van 12 april 2000, p. 72), is dat van belang voor de vraag of in een omgeving waar de Koerden dominant zijn de toegang tot de basisvoorzieningen is verzekerd? Zo nee, waarom niet?
7. Uit sommige bronnen (ambtsbericht van 12 april 2000, p. 72; Human Rights Watch Report 2001, p. 5 en 6) is af te leiden dat er in het onder controle van de KDP staande deel van Noord-Irak incidenteel spanningen optreden tussen de KDP en Turkmeense instellingen. Kan verweerder aangeven in hoeverre die spanningen in Noord-Irak symptomatisch en/of structureel van aard zijn, en in hoeverre zij de levensomstandigheden van de Turkmeense minderheid als zodanig be nvloeden?
8. In de brief van Amnesty International aan VluchtelingenWerk Nederland van 8 april 1998 is opgemerkt (p. 7) dat de KDP zich schuldig zou hebben gemaakt aan deportaties van Turkmenen uit het door de KDP beheerste gebied naar Centraal-Irak. Uit een uitspraak van de president van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 15 juni 2000 blijkt dat in de op die dag behandelde zaak van een Turkmeense asielzoeker uit Irak een niet-vertaald artikel in een Jordaanse krant is overgelegd waaruit - volgens de gemachtigde van de eiser in die zaak - melding werd gemaakt van deportaties van Turkmenen vanuit Noord-Irak naar Centraal-Irak. Kan verweerder aangeven of deze berichten juist zijn? Kan bij benadering worden aangegeven hoeveel personen daarbij betrokken waren? Was er sprake van (een) als op zich zelf staand(e) incident(en) aan te merken gebeurtenis(sen)? Zo ja, waarom? In hoeverre kan worden gezegd dat de (gestelde) gebeurtenissen waar deze berichten op teruggaan van invloed zijn op de veiligheid en de bestaansmogelijkheden voor de Turkmeense minderheid in Noord-Irak?
6. Bij brief van 14 juni 2001 heeft verweerder de vragen beantwoord. In het antwoord van verweerder wordt gewezen op de bladzijden 81 tot en met 85 van het algemene ambtsbericht over Noord-Irak van 11 april 2001, waarin de situatie van de Turkmeense gemeenschap in Noord-Irak wordt geschetst, de bladzijden 48 tot en met 53 van dit ambtsbericht over de sociaal-economische situatie en de bladzijden 101 tot en met 106 van dit ambtsbericht met betrekking tot de situatie van ontheemden aldaar. Verweerder concludeert dat uit deze informatie blijkt dat er grote groepen ontheemden zijn in Noord-Irak, waarvan de meeste zijn aangewezen op ondersteuning door lokale autoriteiten, non-gouvernementele organisaties en VN-organisaties. De voedselvoorziening is ook voor ontheemden voldoende te noemen. De mogelijkheden van huisvesting zijn aanzienlijk verbeterd en de toegang tot de gezondheidszorg is in toenemende mate beschikbaar, waarbij de meeste medicijnen kosteloos beschikbaar zijn voor ontheemden.
Verweerder heeft verder gewezen op zijn brief van 1 juni 2001 waarin verweerder de Tweede Kamer heeft bericht dat uit de informatie van het ambtsbericht van 11 april 2001 blijkt dat voor diegenen wier aanvraag is afgewezen omdat er geen sprake is van vluchtelingschap noch een reëel risico is op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM, Noord-Irak kan gelden als verblijfsalternatief. Verweerder verwijst voorts naar het individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 12 juni 2001, waarin het volgende wordt gesteld.
In uw brief van 1 maart 2001 met kenmerk IRQ/130220011001 vroeg u om nadere informatie met betrekking tot het asielverzoek van A. Daarop is onderzoek verricht. In deze brief treft u de onderzoeksresultaten aan. Alvorens in te gaan op uw specifieke vragen, wil ik u in de eerste plaats wijzen op de algemene ambtsberichten over Centraal-Irak d.d. 9 april 2001 met kenmerk DPC/AM-689961 en Noord-Irak d.d. 11 april 2001 met kenmerk DPC/AM-705884, waarin u informatie over onder meer Turkmenen kunt vinden.
Hoeveel personen omvat de Turkmeense gemeenschap In Noord-Irak?
Het is niet mogelijk in antwoord op deze vraag een exact cijfer te noemen. De vraag wordt al naar gelang aan wie de vraag wordt voorgelegd vaak zeer afwijkend beantwoord. Het aantal Turkmenen in Noord-Irak wordt door niet-Turkmeense bronnen geschat op zo’n honderdduizend personen, Turkmenen zelf stellen vaak dat hun gemeenschap in Noord-Irak veel groter is dan 100.000. Er zijn Turkmenen die beweren dat er 3,5 miljoen Turkmenen in Irak wonen, waarvan 10% in Noord-Irak. De Turkmenen in Noord-Irak zijn voornamelijk woonachtig in KDP-gebied. Een groot deel van hen is gevestigd in en nabij Erbil. Een aantal van naar schattingen (wederom sterk uiteenlopend) tien- tot dertigduizend Turkmenen verblijft in PUK-gebied,hoofdzakelijk in en rond Kifri.
Heeft het kleiner of groter worden van de Turkmeense gemeenschap in Noord-Irak gevolgen voor Noord-Irak als vestigingsalternatief voor uit Centraal-Irak afkomstige Turkmenen?
De fluctuaties in de omvang van de Turkmeense gemeenschap in Noord-Irak zijn niet groot. Het grootste deel van de Turkmenen die sinds 1991 vanuit Centraal-Irak naar Noord-Irak kwamen, zou uiteindelijk verder zijn gereisd in de richting van Europa en Noord-Amerika.
Voor (beleidsmatige) vragen over de toepassing van het vestigingsalternatief verwijs ik u naar de staatssecretaris van Justitie.
Hoe groot is bij benadering het gedeelte van de Turkmeense gemeenschap in Noord- Irak dat aldaar als Internally Displaced Person (IDP) woont?
Het totaal aantal ontheemden (internally displaced persons) in Noord-lrak zou 800.000 bedragen. Bij het schatten van het aantal ontheemden in Noord-Irak worden echter verschillende definities gebruikt. Tot het getal van 800.000 zijn ook gerekend de mensen die reeds vele tientallen jaren geleden hun huis verloren en hun geboorteplaats moesten verlaten en zich sindsdien elders (met succes) gevestigd hebben. Volgens sommige definities zou het aantal ontheemden aanmerkelijk lager zijn. Zo zou het aantal mensen dat in Noord-Irak woonachtig is in 'collectieve dorpen', 300.000 bedragen.
Het grootste deel van de Turkmenen die sinds 1991 vanuit Centraal-Irak naar Noord-Irak kwamen, zou uiteindelijk verder zijn gereisd in de richting van Europa en Noord-Amerika. Ook zouden sommigen weer zijn teruggekeerd naar Centraal-Irak. De overgrote meerderheid van de Turkmenen die thans in Noord-Irak wonen, leeft daar onder normale omstandigheden. Het percentage ontheemden is vrij gering. Het Iraqi Turkoman Front (ITF), een
samenwerkingsverband van Turkmeense organisaties, zou in Noord-Irak ongeveer driehonderd ontheemde Turkmeense families afkomstig uit Centraal-Irak bijstand verlenen. Exacte gegevens over het totaal aantal ontheemde Turkmenen in Noord-Irak zijn echter niet bekend.
Onder welke omstandigheden leven Turkmeense ontheemden in Noord-Irak?
Voor Turkmeense ontheemden geldt hetzelfde als voor andere ontheemden in Noord-Irak. Slechts een klein deel van idp-bevolking in Noord-Irak kan zelfstandig rondkomen. De meeste ontheemden zijn aangewezen op ondersteuning door de lokale autoriteiten, ngo’s, ICRC, IFRC en VN-organisaties. Een deel van de ontheemden kan ook een beroep doen op familieleden en stamgenoten in de noordelijke enclave. De in Noord-Irak traditioneel sterke familierelaties en tribale banden maken dat personen uit Centraal-Irak die daarover beschikken, in veel gevallen kunnen rekenen op ondersteuning en opvang door familie of stam. Veel Turkmenen uit Centraal-Irak zullen over banden in Noord-Irak beschikken. De lokale Turkmeense gemeenschap beschikt over middelen die zij aanwendt om extra faciliteiten aan te bieden. Zo runnen Turkmenen onder meer eigen ziekenhuizen, alwaar men Turkmeense ontheemden medische bijstand verleent.
De voedselvoorziening is mede dankzij de programma's en projecten van VN-organisaties en ngo's ook voor idp's voldoende te noemen. Dit werd onder meer bevestigd door KDP-premier Nechirvan Barzani bij de presentatie van het jaarrapport van zijn regering in januari 2001: ‘(..) every single citizen in Kurdistan received his adequate share of food under the Program (…)’. Het WFP meldde in februari 2001: ‘[The] food need [of the internally displaced persons] is fully met through the WFP safety food basket net. Hence, we can say that WFP feeds all 800.000 IDP’s in Northern Iraq’.
Veel ontheemden zijn in Noord-Irak ondergebracht in oude scholen, fabrieken en hotels, verlaten kazernes en forten, barakken, noodwoningen en tenten. Internationale organisaties hebben in de afgelopen jaren echter op verschillende plaatsen in Noord-Irak nieuwe onderkomens gebouwd om ontheemden beter onderdak te bieden. Zo heeft onder meer de koepelorganisatie voor Nederlandse ngo's in Noord-Irak, Dutch Consortium, huisvestingsprojecten opgezet. Ook de prominent in Noord-Irak aanwezige Zweedse organisatie Qandil is op dit gebied actief. UNCHS/Habitat is verantwoordelijk voor soortgelijke activiteiten in het kader van de 'Settlements Rebabilitation component' van het 'oil for food'-programma.
De grote toename van beschikbare fondsen uit het Olie-voor-Voedsel-programma heeft in de afgelopen periode voor een hausse aan nieuwe bouwprojecten gezorgd. Op het terrein van onderdak kon derhalve in de afgelopen periode een substantiële vooruitgang worden geboekt. Er zouden in Noord-Irak thans nog nauwelijks idp's in tenten zijn ondergebracht.
Ontheemden hebben net als de lokale bevolking in toenemende mate toegang tot de gezondheidszorg. De meeste medicijnen zijn verkrijgbaar en voor ontheemden kostenloos. Idp's zijn voornamelijk aangewezen op de openbare ziekenhuizen. Privé-klinieken e.d. zijn voor de meesten niet of moeilijk betaalbaar.
Scholing is voor kinderen van een aantal ontheemde gezinnen problematisch. Scholen zijn in beginsel voor hen toegankelijk, maar in de praktijk blijkt dat de onderwijsvoorzieningen niet altijd adequaat zijn. Scholieren en studenten die het Koerdisch niet beheersen, kunnen voor een deel gebruik maken van scholen waar het Arabisch als instructietaal wordt gebruikt. Veel school- en studieboeken zijn uiteraard in het Arabisch voorhanden. Aramees-sprekende scholieren kunnen deels op eigen scholen terecht waar het Aramees instructietaal is. Overigens wordt ook het Engels gebruikt als lestaal voor sommige vakken. In de praktijk is basisonderwijs in het algemeen voorhanden, maar vervolgonderwijs op middelbare scholen is voor kinderen uit ontheemde gezinnen zeker niet altijd voldoende toegankelijk. Er zijn vele 'drop-outs' onder middelbare scholieren uit deze gezinnen, ook omdat men zich gedwongen ziet op zoek te gaan naar werk en inkomen.
De lokale autoriteiten in samenwerking met VN- en andere organisaties voeren projecten uit ter verbetering van het onderwijs in Noord-Irak. In de afgelopen periode werden regelmatig nieuwe scholen geopend en kwam er nieuw lesmateriaal beschikbaar.
Mede vanwege de grote werkloosheid ter plekke vinden idp's uiterst moeizaam een plaats op de arbeidsmarkt. Vaak is men aangewezen op de informele sector. De rurale achtergrond van velen maakt dat ontheemden economisch zijn aangewezen op de agrarische sector, die in de afgelopen jaren juist in een slechte toestand verkeerde. Ingenieurs, artsen, docenten en andere personen met specifieke (beroeps-)kennis en -vaardigheden kunnen steeds vaker emplooi vinden. Voor een aantal jonge mannen is het mogelijk gebleken peshmerga te worden.
Hoe groot is het gedeelte van de Turkmeense gemeenschap in Noord-Irak dat aldaar niet als IDP woont?
Het totaal aantal Turkmenen in Noord-Irak wordt door niet-Turkmeense bronnen geschat op zo'n honderdduizend personen. Turkmenen zelf stellen vaak dat hun gemeenschap in Noord-Irak veel groter is dan 100.000. Er zijn Turkmenen die beweren dat er ongeveer 350.000 Turkmenen in Noord-Irak wonen.
Gegevens over het totaal aantal ontheemde Turkmenen in Noord-Irak ontheemden zijn niet bekend. Wel kan er van worden uitgegaan dat verreweg het grootste deel van de Turkmeense gemeenschap in Noord-Irak niet ontheemd is. Zie ook mijn antwoorden op de vorige vragen.
In hoeverre wijken de leefomstandigheden van de Turkmeense bevolking (niet-ontheemden) in Noord-Irak af van de leefomstandigheden van de overige, in meerderheid Koerdische, bevolking in Noord-Irak?
In het algemeen bestaan er in Noord-Irak geen verschillen tussen de leefomstandigheden van Turkmenen en Koerden.
Hebben uit Centraal-Irak afkomstige Turkmenen in Noord-Irak toegang tot de basisvoorzieningen?
De situatie voor Turkmeense ontheemden in Noord-Irak die noodgedwongen zijn aangewezen op bijstand van de zijde van de lokale autoriteiten, ngo's, ICRC, IFRC en VN-organisaties is in beginsel niet anders als voor andere ontheemden. Hierboven werd reeds ingegaan op de specifieke omstandigheden van ontheemden in Noord-Irak.
Wonen Turkmenen min of meer gelijkmatig verspreid over Noord-Irak?
De Turkmenen in Noord-Irak zijn voornamelijk woonachtig in KDP-gebied. Een groot deel van hen is gevestigd in en nabij Erbil. In Zakho is er een kleine Turkmeense gemeenschap. In PUK-gebied wonen Turkmenen vooral in en rond de plaats Kifri.
Wonen Turkmenen min of meer gelijkmatig verspreid in KDP-gebied?
In KDP-gebied zijn Turkmenen vooral woonachtig in en nabij de stad Erbil. In Zakho is er een kleine Turkmeense gemeenschap. Er wonen nauwelijks Turkmenen in de meer afgelegen en rurale gebieden in Noord-Irak.
In hoeverre beïnvloedt de spreiding van Turkmenen in Noord-Irak en in KDP-gebied de mogelijkheid van toegang tot de basisvoorzieningen?
Lokaal, vooral in afgelegen rurale gebieden, kan soms schaarste heersen aan bepaalde voorzieningen, zoals op het gebied van gezondheidszorg. Hier hebben echter alle daar woonachtige mensen mee te maken. Verder speelt de locatie of spreiding geen rol bij de mate van toegang tot de basisvoorzieningen. Zoals hoger reeds werd vermeld, wonen er nauwelijks Turkmenen in de meer afgelegen en rurale gebieden in Noord-Irak.
Is het gebruik van de eigen taal door de Turkmeense minderheid in Noord-Irak van belang bij de toegang tot basisvoorzieningen, gelet op de in meerderheid Koerdischtalige bevolking? Zo nee, waarom niet?
Iraakse Turkmenen beheersen veelal ook het Arabisch en/of één van de in Noord-Irak gesproken Koerdische dialecten. Noord-Iraakse Koerden beheersen veelal ook, in meer of mindere mate, het Arabisch. Overigens is mij niet op voorhand duidelijk waar het verband zou moeten liggen tussen de taal die men spreekt en de mate van toegang tot de basisvoorzieningen, zoals voedsel en onderdak. De taal is geen factor die een rol speelt bij de mate van toegang tot deze basisvoorzieningen. Voor wat het onderwijs betreft, kan worden vermeld dat er in Noord-Irak Turkmeense scholen zijn.
In hoeverre zijn de spanningen tussen de KDP en de Turkmeense instellingen symptomatisch en/of structureel van aard? In hoeverre beïnvloeden deze spanningen de leefomstandigheden van Turkmenen in Noord-Irak?
Het is bij deze vraag van belang onderscheid te maken tussen de Turkmeense bevolkingsgroep in Noord-Irak als zodanig en het lraqi Turkoman Front (ITF) als één van de politieke partijen in de regio. De spanningen tussen de KDP en het ITF staan in beginsel los van de verhouding tussen de Koerden en de Turkmenen in het algemeen. In de dagelijkse omgang tussen Koerden en Turkmenen in Noord-Irak bestaan in het algemeen namelijk geen problemen.
Spanningen tussen de KDP en de 'politieke' Turkmenen zijn terug te voeren op de wens van sommige Turkmenen om hun gemeenschap hechter te doen laten worden en een duidelijker profiel te geven in Noord-Irak. Het in Centraal-Irak gelegen Kirkuk is van oudsher een plaats waar een grote concentratie van Turkmenen woonachtig was en is. Veel Turkmenen in en rond deze stad worden echter door de Centraal-Iraakse autoriteiten in het kader van hun Arabiseringspolitiek gedwongen naar Noord-Irak te vertrekken. Het lraqi Turkoman Front heeft lange tijd getracht de ontheemde Turkmenen uit Centraal-Irak te concentreren in Erbil, teneinde deze stad een Turkrneens gezicht te geven. Een grote en hechte gemeenschap van Turkmenen in Erbil zou op den duur een 'Nieuw-Kirkuk' kunnen opleveren. Deze strategie was een steen des aanstoots voor de KDP, voor wie Erbil de hoofdstad is van het 'Iraaks Koerdistan’.
In de relatie tussen de politieke vertegenwoordigers van Turkmeense organisaties en de KDP komen verder met regelmaat enkele specifieke geschillen aan bod. Sommige Turkmenen stellen dat zij in KDP-gebied minder kans maken op een baan bij de overheid. Een andere veel gehoorde klacht van de Turkmenen is dat zij door de KDP belemmerd zouden worden in onderricht in de eigen taal. De KDP zou het gebruik van het Latijnse alfabet niet toestaan, aangezien dit niet in overeenstemming is met de Iraakse wetgeving die het Arabische schrift verplicht. De klacht lijkt grotendeels ongegrond. Het staat vast dat aan Turkmeense scholen in Noord-Irak onderwijs in de Turkmeense taal wordt gegeven. Omstreeks september 2000 zou de KDP niettemin een Turkmeense school in Dohuk hebben gesloten. Tot dan zouden er in Dohuk twee Turkmeense scholen zijn geweest voor slechts negen Turkmeense leerlingen. Deze scholen trokken echter veel Koerdische leerlingen. Veel ouders meenden dat Turks onderwijs gunstiger zou kunnen zijn voor hun kinderen. Bovendien hebben Turkmeense scholen over het algemeen de beschikking over meer middelen dankzij sponsoring vanuit Turkije. In Erbil zouden dertien Turkmeense scholen zijn,
De beschuldigingen van de Turkmenen jegens de KDP lijken in veel gevallen niet of onvoldoende gegrond. Ook vanuit de eigen gelederen zou worden gezegd dat de berichten over onderdrukking door de KDP niet moeten worden overdreven. De Turkmenen beschikken in KDP-gebied naast eigen scholen over eigen media zoals televisie, radio en kranten. In Erbil vond twee maal de Turkmeense conventie plaats waar vele honderden Turkmenen, onder meer afkomstig uit het buitenland, aan deelnamen.
Uw vragen lijken vooral betrekking te hebben op incidenten tussen peshmerga’s van de KDP en het Iraqi Turkoman Front (ITF). Het belangrijkste probleem tussen de KDP en de Turkmenen vormt de gewapende Turkmeense militie in Erbil die de KDP een doorn in het oog is. De KDP ziet geen noodzaak voor het bestaan van een Turkmeense gewapende macht naast haar eigen apparaat. De KDP meent dat deze afzonderlijke militie juist een veiligheidsrisico in zich vormt. In de afgelopen periode deed zich dan ook een incident voor tussen de KDP en de bewapende Turkmenen. In de nacht van 11 op 12 juli 2000 kwam het tot een schietpartij tussen de KDP en de gewapende bewakers van het ITF-hoofdkantoor in Erbil waarbij twee ITF-bewakers gedood werden. Over wat de aanleiding van het incident zou zijn geweest, bestaan verschillende lezingen. Beide partijen hebben direct na het voorval overleg gepleegd waarna de KDP de van het ITF in beslag genomen goederen teruggaf en aan het ITF een bedrag van 20.000 US-dollar uitkeerde ter compensatie van de geleden materiële schade.
Voorzover bekend zijn de spanningen tussen de KDP en Turkmeense belangenbehartigers niet van invloed op de leefomstandigheden van de gewone Turkmeense bevolking in KDP-gebied.
Heeft de KDP Turknenen vanuit Noord-Irak naar Centraal-Irak gedeporteerd? (o.a. Brief van Amnesty International d.d. 8 april 1998: 'de KDP zou zich schuldig hebben gemaakt aan deportaties van Turkmenen vanuit Noord- naar Centraal-Irak'). Zo ja, hoeveel personen zouden zijn gedeporteerd? Was de deportatie een op zich staand incident? Zo ja, wat was de achtergrond? In hoeverre zijn deze acties van de KDP tegen Turkmenen van invloed op de veiligheid en de bestaansmogelijkheden voor de Turkmeense minderheid in Noord-Irak?
Gelet op de aangehaalde bron (een brief van Amnesty International d.d. 8 april 1998) veronderstel ik dat deze vraag zich richt op deportatie van Turkmenen door de KDP naar Centraal-Irak die zou hebben plaatsgevonden vóór 8 april 1998. Mijn onderzoek heeft helaas geen informatie opgeleverd ten aanzien van een dergelijke gebeurtenis in de periode vóór 8 april 1998.
7. Eiser heeft hierop in de brief van 19 juli 2001 gereageerd door te stellen dat de algemene ambtsberichtgeving slechts een subjectief, op de uitvoering van een restrictief toelatingsbeleid toegespitst, beeld van de situatie in Noord-Irak geeft en dat er derhalve niet de waarde aan kan worden toegekend die er onder meer door verweerder aan gegeven wordt. De ambtsberichtgeving is stellig en behoeft vaak nadere nuancering. Met betrekking tot het individueel ambtsbericht wordt opgemerkt dat het geen duidelijkheid geeft over de daartoe gehanteerde bronnen, methoden en technieken. Er kan op vele punten geen, althans in onvoldoende mate, duidelijkheid geboden worden, althans geen concreet antwoord op de gestelde vragen en het antwoord is in sommige gevallen afhankelijk van degene aan wie de vragen gesteld worden. De groep ontheemden in Noord-Irak is afhankelijk van de lokale autoriteiten en non-gouvernementele organisaties. De verblijfsomstandigheden zijn niet zonder meer gegarandeerd. Men is afhankelijk van individuele (Koerdische) personen die werkzaam zijn bij de lokale autoriteiten. Geconcludeerd kan worden dat Noord-Irak voor het merendeel van de Turkmenen uit Centraal-Irak geen vestigingsalternatief is gebleken en dat zij zijn doorgereisd naar elders. Ontheemden die geen beroep kunnen doen op familieleden en stamgenoten kunnen geen menswaardig bestaan opbouwen in Noord-Irak. Er bestaat een risico dat het bestaan van ontheemden afhankelijk is van de mate van acceptatie onder de Turkmeense ontheemden. Aan de enkele quote van de KDP-premier dat de voedselvoorziening voldoende is, kan niet zoveel waarde worden gehecht, omdat van belang is of het voedsel de ontheemden daadwerkelijk bereikt. Er bestaat geen zekerheid over de vraag of ontheemden niet meer in tenten behoeven te verblijven. Er wordt immers nog gebouwd en er wordt slechts gezegd dat er geen ontheemden meer in tenten zouden worden ondergebracht. Er bestaat voorts nog geen zekerheid over de toegankelijkheid tot (adequaat) onderwijs en ziekenhuizen. De KDP staat het gebruik van het Latijnse schrift niet toe en sluit scholen waar onderricht wordt gegeven in het Latijnse schrift. Er heerst grote werkloosheid en ontheemden vinden uiterst moeizaam een plaats op de arbeidsmarkt. Het is niet onaannemelijk dat Turkmenen hierom op de arbeidsmarkt worden achtergesteld en gediscrimineerd. Turkmenen kunnen, nu zij zich met behulp van de Turkmeense gemeenschap moeten staandehouden, niet verspreid over Noord-Irak wonen. De taal kan een ernstige belemmering vormen in verband met de toegang tot de basisvoorzieningen. Er zijn spanningen tussen de KDP en de ITF. Niet onaannemelijk is dat deze spanningen zich eveneens uiten tussen bevolkingsgroepen. Het individuele ambtsbericht geeft ten slotte geen duidelijkheid over de deportatie van Turkmenen door de KDP vanuit Noord-Irak naar Centraal-Irak.
8. Verweerder heeft ter zitting van 2 november 2001 en in de stukken ten behoeve van deze zitting, mede naar aanleiding van de brief van 1 juni 2001 aan de voorzitter van de Tweede Kamer, het beleid inzake Irak toegelicht. Verweerder heeft wederom benadrukt dat, nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt een gegronde vrees voor vluchtelingenrechtelijke vervolging te hebben noch aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM, de banden met Noord-Irak niet relevant zijn. Noord-Irak wordt slechts tegengeworpen als verblijfsalternatief. Het criterium dat verweerder daarbij hanteert is uitdrukkelijk niet of de toegang tot de essentieel te achten basisvoorzieningen is gewaarborgd, maar of er, naar plaatselijke maatstaven gemeten, een categoriale humanitaire noodsituatie dreigt. Het beleidsuitgangspunt van verweerder is sinds 20 november 1998 niet ten nadele van de Irakese asielzoekers gewijzigd. Dat in voorkomende gevallen, zoals in onderhavig geval, subsidiair is gereageerd op jurisprudentiële ontwikkelingen kan niet als een beleidswijziging worden gezien. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat eiser vluchtelingenrechtelijke vervolging te vrezen heeft, dan is wèl van belang of eiser banden heeft in Noord-Irak. Op grond van de eerder genoemde ambtsberichten concludeert verweerder dat voor Turkmenen in Noord-Irak in het algemeen gemeenschapsbanden aanwezig zijn. De Turkmeense gemeenschap weet zich goed te handhaven en biedt in voorkomende gevallen opvang. In Noord-Irak verblijven ten minste 100.000 Turkmenen, terwijl ook het getal van 350.000 personen wordt genoemd. De schommelingen in de omvang van de gemeenschap zijn niet van dien aard dat dit gevolgen heeft voor de vraag of Noord-Irak als verblijfsalternatief kan worden tegengeworpen. Er is voorts geen sprake van een categoriale humanitaire noodsituatie. Het ambtsbericht van 11 april 2001 geeft een beeld van een zich steeds verbeterende algemene economische situatie. Verweerder kan eiser niet volgen in zijn stelling dat, omdat Turkmenen zijn doorgereisd naar elders, er blijkbaar geen verblijfsalternatief voorhanden is. Het ambtsbericht stelt immers dat het overgrote deel van de Turkmenen in Noord-Irak onder normale omstandigheden leeft. Niet relevant is dat hulp wordt verstrekt door NGO’s en de VN. Er is immers geen sprake van een categoriale noodsituatie. In zijn reactie op het individuele ambtsbericht verliest eiser uit het oog dat bouwprojecten ook zien op een verbetering van de bestaande situatie, zonder dat zij een noodsituatie moeten oplossen. Ontheemden hebben in toenemende mate toegang tot de gezondheidszorg, terwijl de meeste medicijnen verkrijgbaar en kosteloos zijn. Dat priv -klinieken niet voor iedereen toegankelijk zijn doet daaraan niet af. De enkele werkloosheid – volgens het ambtsbericht niet primair in het geval van ontheemden – leidt evenmin tot de conclusie dat sprake is van een categoriale noodsituatie en dit geldt evenzo voor de mogelijkheid tot spreiding van de Turkmeense gemeenschap over het gebied, de spanningen tussen de KDP en de ITF en het gebruik van het Latijnse alfabet. Vast staat dat aan Turkmeense scholen onderwijs in de Turkmeense taal wordt gegeven. Verweerder heeft desgevraagd verklaard dat het criterium dat in verband met de toelating op grond van klemmende redenen van humanitaire aard gehanteerd wordt bij afgewezen asielzoekers ruimer is dan het voordien gehanteerde criterium, waarbij toelating op die grond mogelijk was in individuele gevallen waar sprake was van ernstige problemen in verband met gezondheid of leeftijd. Het huidige criterium houdt ook rekening met een categoriale omstandigheid.
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Het bestreden besluit dateert van 22 juli 1999. Het is derhalve genomen vóór inwerkingtreding van de Vw 2000 (Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb. 2000, Stb. 495) op basis van de Vw 1965 (Wet van 13 januari 1965, Stb. 40) en aanverwante regelingen. De rechtbank zal zich moeten uitlaten over de rechtmatigheid van dit besluit. Behoudens mogelijke toepassing van artikel 83 van de Vw 2000 zal het besluit derhalve worden getoetst aan de Vw 1965 (Vw) en aanverwante regelingen.
3. Ingevolge artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (het Vluchtelingenverdrag) in combinatie met artikel 15 van de Vw kunnen als vluchteling worden toegelaten vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waar zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens ras, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep.
4. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, van de Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikellid het beleid dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc).
5. Indien een vreemdeling bij gedwongen terugkeer naar het land van herkomst het reële risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling die is verboden bij artikel 3 van het EVRM dient verweerder ingevolge de vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens hiertegen bescherming te bieden. Het is beleid van verweerder om een vergunning tot verblijf te verlenen indien zich een dergelijke situatie voordoet. De vreemdeling dient alsdan aannemelijk te maken dat er daadwerkelijk concrete redenen aanwijsbaar zijn om aan te nemen dat hij of zij ten gevolge van uitzetting het reële risico loopt te worden onderworpen aan foltering of aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
6. De rechtbank stelt voorop dat de algehele situatie in Irak niet zodanig is dat vreemdelingen die afkomstig zijn uit dat land, ook wanneer zij behoren tot de bevolkingsgroep der Turkmenen, zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Het beroep op vluchtelingschap wordt mitsdien beoordeeld aan de hand van eiser persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden.
7. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het bestaan van dergelijke feiten en omstandigheden niet aannemelijk is geworden. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat eiser vanwege vermeende betrokkenheid bij de Turkmeense partij is meegenomen door de Irakese autoriteiten en dat er terzake van die verdenking een executiebevel tegen hem is uitgevaardigd. Daartoe overweegt de rechtbank dat niet is gebleken van een plausibele aanleiding voor eisers aanhouding en nog minder voor een te begrijpen reden voor een bevel hem te executeren. Dat er, zoals eiser stelt, aanleiding zou zijn om eiser te verdenken van betrokkenheid omdat ook zijn broer op vergelijkbare gronden is opgepakt en geëxecuteerd, acht de rechtbank niet aannemelijk. Los van het feit dat dit inmiddels tweeëneenhalf jaar geleden was, is gesteld noch gebleken dat eiser na de executie van zijn broer in 1996 nog problemen heeft ondervonden van de Irakese autoriteiten. Dat in de tijd die hieraan vooraf ging door de inlichtingendienst niet alleen naar eisers broer maar ook naar eiser werd gevraagd maakt dit niet anders. Niet is immers gebleken dat de autoriteiten nog pogingen hebben ondernomen om eiser in militaire dienst, of later thuis of op zijn werk, op te sporen. Dat eiser eerst vijf tot zeven maanden nadat hij zijn laatste zakenreis gemaakt had is opgepakt, derhalve vijf tot zeven maanden nadat hij de vermeende activiteiten voor de Turkmeense partij voor het laatst zou hebben verricht, zonder dat overigens is gebleken van een directe aanleiding om hem juist toen te arresteren, acht de rechtbank evenmin aannemelijk.
Voorts is niet aannemelijk dat D, die naar eisers zeggen zowel een oude vriend van eisers vader als een invloedrijk persoon is, eiser heeft moeten vrijkrijgen, niet door zijn invloed aan te wenden, maar via omkoping. De rechtbank acht het bovendien onwaarschijnlijk dat eiser van een goede vriend van de familie, die hij al sinds zijn jeugd kent, niet weet of hij bij de inlichtingen- dan wel de veiligheidsdienst werkzaam was. Het feit dat eiser in de correcties en aanvullingen op het verslag van nader gehoor heeft verklaard dat D bij de inlichtingendienst werkte en ter zitting juist weer heeft verklaard dat D bij de veiligheidsdienst werkzaam was, doet dan ook in relevante mate afbreuk aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Hetzelfde geldt voor eisers mededeling dat eisers vader, die hem enkele malen heeft begeleid op zijn reizen, geen problemen heeft ondervonden en, naar de rechtbank uit de verklaringen van eiser mag afleiden, hiervoor ook niet vreesde. Het is naar het oordeel van de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk dat eiser, nadat hij van zijn vader te horen kreeg dat er een executiebevel voor hem was afgegeven, waarbij hij voorts vernam dat dat in de regel betekent dat iemand binnen 24 tot 30 uur zal worden opgepakt, er kennelijk geheel op vertrouwde dat hij niet dezelfde nacht nog gevaar zou lopen en derhalve nog tot de volgende ochtend in zijn ouderlijk huis is gebleven. Ten slotte acht de rechtbank het zeer onwaarschijnlijk dat D met eiser is meegereisd naar Mosul.
8. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder zich met recht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen vluchteling is. Uit het voorgaande volgt in casu tevens dat verweerder op goede gronden heeft kunnen oordelen dat eiser bij terugkeer niet zal worden onderworpen aan een behandeling die strijd zou kunnen opleveren met artikel 3 van het EVRM.
9. Verweerder heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor verlening van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard, omdat aangenomen kan worden dat eiser een verblijfsalternatief heeft in Noord-Irak. De rechtbank gaat niet in op de vraag of het hebben van banden in eisers geval, nu gegronde vrees voor vluchtelingenrechtelijke vervolging noch een reëel risico op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM bij terugkeer wordt aangenomen, relevant is. De rechtbank oordeelt namelijk dat uit Centraal-Irak afkomstige Turkmenen, in het algemeen gesproken, over gemeenschapsbanden in Noord-Irak beschikken. Dit kan slechts anders zijn wanneer de vreemdeling concrete feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit het tegendeel zou kunnen volgen en die daarom nopen tot een individuele toets aan het bandencriterium.
Het aantal Turkmenen in Noord-Irak wordt door niet-Turkmeense bronnen geschat op zo'n honderdduizend personen. Turkmenen stellen zelf vaak dat hun gemeenschap in Noord-Irak veel groter is. De overgrote meerderheid van de Turkmenen leeft onder normale omstandigheden. Ze leven zowel in PUK- als in KDP-gebied. Een groot deel van hen is gevestigd in en nabij Erbil in KDP-gebied, terwijl een aantal van naar schatting maximaal tienduizend Turkmenen verblijft in en rond Kifri in PUK-gebied. Van onderdrukking van de Turkmeense minderheid vanwege hun etniciteit is in Noord-Irak geen sprake. Turkmenen hebben in Noord-Irak de vrijheid om zich politiek te organiseren. In november 2000 heeft in Erbil de tweede Turkmeense Conventie plaatsgevonden, waaraan Turkmeense intellectuelen, wetenschappers, kunstenaars, politici en vertegenwoordigers van Turkmeense verenigingen uit Noord-Irak, Turkije en andere landen hebben deelgenomen. De Turkmeense partij ITF beschikt over een medische kliniek in Erbil en zou over ongeveer dertig kantoren in Noord-Irak beschikken, onder meer ten behoeve van culturele en sociale activiteiten. Het ITF verleent bijstand aan ongeveer driehonderd ontheemde Turkmeense families in Noord-Irak. De relatie tussen de PUK en de Turkmenen is goed. De betrekkingen tussen de KDP en met name het ITF zijn daarentegen moeizaam. Het belangrijkste probleem tussen de KDP en de Turkmenen vormt de gewapende Turkmeense militie in Erbil, die de KDP een doorn in het oog is. Een incident tussen beide partijen in juli 2000, waarbij twee ITF-bewakers werden gedood, is echter direct gevolgd door overleg, waarna de KDP de van het ITF inbeslaggenomen goederen heeft teruggegeven en materiële schade heeft vergoed. In KDP-gebied beschikken Turkmenen naast eigen scholen over eigen media, zoals televisie, radio en kranten. Klachten van Turkmenen, onder meer inhoudende dat zij in KDP-gebied minder kans maken op een baan bij de overheid en dat zij door de KDP belemmerd worden in het onderwijs in de eigen taal, lijken in veel gevallen niet of onvoldoende gegrond.
Op grond van deze informatie acht de rechtbank, evenals deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, op 20 oktober 2000 (AWB 00/2511) aannemelijk dat eiser met behulp van leden van de Turkmeense gemeenschap in Noord-Irak, toegang zal kunnen krijgen tot de essentiële basisvoorzieningen. Eiser heeft geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel moeten leiden. Hij heeft slechts gewezen op de zijns inziens algemene, en slechte, situatie van Turkmenen in Noord-Irak.
10. Er is niet gebleken van overige klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan eiser in het bezit had dienen te worden gesteld van een vergunning tot verblijf.
11. Voorts is niet gebleken dat het bestreden besluit in aanmerking komt om te worden vernietigd wegens strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
12. De conclusie is dan ook dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
13. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
14. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Vermeulen, voorzitter, en mr. W.J. van Bennekom en
mr. T. de Lange, rechters, en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2001, door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Wientjes, griffier.
Afschrift verzonden op: 20 december 2001