ECLI:NL:RBSGR:2001:AE0030

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/62615 OVERIO H, 01/62616
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M.J.S. Korteweg Wiers
  • J.P. Foppe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak van Somaliër met verzoek om vestigingsalternatief

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 december 2001, staat de vraag centraal of verzoeker, een Somalische nationaliteit hebbende man, recht heeft op een vestigingsalternatief in Noord-Somalië. De president van de rechtbank, M.J.S. Korteweg Wiers, heeft op basis van recente rapporten van de BBC en Reuters vastgesteld dat er onlusten zijn ontstaan in Puntland, wat de situatie in Somalië betreft. Dit is van belang omdat het beleid van de staatssecretaris van Justitie, dat op 11 oktober 2001 door de Tweede Kamer is goedgekeurd, mogelijk bijstelling behoeft. De president heeft geoordeeld dat er termen zijn om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen, gezien de onzekere situatie in Somalië en de mogelijkheid dat het beleid niet meer aansluit bij de actuele omstandigheden.

De beroepszaak is doorverwezen naar de meervoudige kamer voor verdere behandeling. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. F. Fonville, heeft zijn asielverzoek ingediend op 21 november 2001, maar dit is afgewezen op 24 november 2001. Vervolgens heeft hij op 25 november 2001 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. De president heeft de zaak op 4 december 2001 behandeld, waarbij de verzoeker niet aanwezig was.

De president heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, indien er een beroep is ingesteld, hij op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen. Hij heeft besloten om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen, in afwachting van de beslissing in de bodemprocedure. Tevens is de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op ƒ 1420,--. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
fungerend president
U I T S P R A A K
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01 / 62615 OVERIO H (voorlopige voorziening)
AWB 01 / 62616 OVERIO H (beroepszaak)
inzake: A, geboren op [...] 1977, van Somalische nationaliteit, verblijvende in B, verzoeker,
gemachtigde: mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. T.A.G.H. Loenhout, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 24 november 2001, genomen in het kader van de zogenoemde AC-procedure, is de door verzoeker op 21 november 2001 ingediende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 25 november 2001 beroep ingesteld.
1.2 Bij verzoekschrift van 25 november 2001 heeft verzoeker de president van de rechtbank verzocht zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 4 december 2001. Daarbij hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigde hun standpunten nader uiteengezet. Verzoeker is ter zitting niet verschenen.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de president na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Namens de vreemdeling is verzocht van deze bevoegdheid geen gebruik te maken en het beroep door te verwijzen naar een meervoudige kamer. De president heeft besloten aan dit verzoek gevolg te geven en derhalve geen gebruik te maken van de bevoegdheid als vervat in artikel 8:86 Awb.
2.3 De AC-procedure voorziet in een afdoening van asielaanvragen binnen 48 uur.
Deze procedure leent zich, ingevolge het door verweerder gevoerde beleid, slechts voor die zaken waarin geen tijdrovend onderzoek nodig is en waarvan binnen 48 uur op zorgvuldige wijze kan worden beoordeeld dat de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 Vw kan worden afgewezen.
2.4 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn asielverzoek -samengevat- de volgende verklaringen afgelegd.
Verzoeker is afkomstig uit Mogadishu (Somalië) en behoort tot de Reer Hamar, substam Asharaf. Hij is nimmer lid van een politieke partij of beweging in zijn land van herkomst geweest en is evenmin politiek actief geweest. Hij is meerdere keren beroofd, bedreigd en mishandeld door leden van de Habir Bidir en de Abdel. Verzoeker behoort niet tot een grote stam die zijn leden bescherming kan bieden. De problemen die verzoeker heeft ondervonden staan in verband met zijn afkomst. Voorts is verzoeker steeds geld afhandig gemaakt. Zijn problemen zijn begonnen in 1995. Het laatste incident heeft plaatsgevonden begin 2001. Verzoeker is pas veel later vertrokken, aangezien hij voorheen niet de middelen daartoe had. Verzoeker meent dat hem geen vestigingsalternatief in Noord Somalië kan worden tegengeworpen, aanvankelijk omdat hij daarvoor geen geld had en inmiddels tevens omdat hij ook daar problemen vreest. Op 7 november 2001 heeft verzoeker Mogadishu verlaten en is het land uitgereisd.
2.5 Verweerder heeft het bestreden besluit onder meer -samengevat en voorzover hier relevant- doen steunen op de overweging dat voor verzoeker een vestigingsalternatief in Noord Somalië geldt. Ter zitting heeft verweerder verwezen naar een telefoonnotitie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 12 september 2001 en een brief van de Staatssecretaris van Justitie van 24 september 2001, waarin het gevoerde beleid ten aanzien van Somalië is uiteengezet. Dit beleid is op 11 oktober 2001 door de Tweede Kamer geaccordeerd.
2.6 Namens de vreemdeling is naar voren gebracht dat het door de tweede kamer geaccordeerde beleid inmiddels (wellicht) achterhaald is. Gewezen is op de brieven van Amnesty International van 16 juli 2001 en meer recent van 3 oktober 2001, waarin Amnesty International haar zorgen over de situatie in Noord Somalië uitspreekt. Ter adstructie van die zorgen heeft de gemachtigde van verzoeker nog de volgende stukken met betrekking tot de situatie in Puntland overgelegd:
- BBC Monitioring International Reports d.d. 2 december 2001;
- Die Tageszeitung d.d. 26 november 2001;
- BBC Monitoring International Reports d.d. 24 november 2001;
- BBC Monitoring International Reports d.d. 23 november 2001;
- Lloyd’s List d.d. 23 november 2001;
- BBC Monitoring International Reports d.d. 22 november 2001;
- BBC Monitoring International Reports d.d. 21 november 2001;
- Reuters d.d. 21 november 2001.
2.7 De president stelt aan de hand van de door de gemachtigde van de vreemdeling overgelegde stukken vast dat de stelling dat er wederom onlusten zijn ontstaan in Puntland juist is. Deze onlusten dateren van na het op 11 oktober 2001 door de Tweede Kamer geaccordeerde beleid van de Staatssecretaris van Justitie ten aanzien van Somalië. Bij deze stand van zaken kan naar het voorlopig oordeel van de president niet worden uitgesloten dat het op 11 oktober 2001 geaccordeerde beleid bijstelling behoeft. Die vraag kan met partijen naar het oordeel van de president bij voorkeur door de meervoudige kamer van deze rechtbank en deze zittingsplaats worden beoordeeld. Nu het beroep van verzoeker ter verdere behandeling naar de meervoudige kamer is verwezen kan het derhalve niet een redelijke kans van slagen worden ontzegd. De president acht dan ook termen aanwezig het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, zulks hangende de beslissing in de bodemprocedure.
2.8 In zoverre is voorts aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op ƒ 1420,-- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. BESLISSING
De fungerend president:
3.1 verwijst de beroepszaak naar de meervoudige kamer van deze zittingsplaats van deze rechtbank, te houden op 22 januari 2001;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.S. Korteweg Wiers, fungerend president en uitgesproken in het openbaar op 6 december 2001, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Foppe als griffier.
Afschrift verzonden op: 7 november 2001
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.