ECLI:NL:RBSGR:2001:ZA7046
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- E.H.B.M. Potters
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige inbewaringstelling van Hongaarse vreemdeling na negatieve asielbeschikking
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 7 mei 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Hongaarse vreemdeling en de Staatssecretaris van Justitie. De vreemdeling had op 28 april 2001 een negatieve beschikking ontvangen op zijn asielaanvraag, waarbij hem was opgedragen Nederland binnen 24 uur te verlaten. Bij gebreke hiervan zou hij kunnen worden uitgezet. De beschikking werd op 29 april 2001 om 8.20 uur aan de vreemdeling uitgereikt. Echter, op dezelfde dag om 10.05 uur werd de vreemdeling in bewaring gesteld op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000). De rechtbank oordeelde dat deze inbewaringstelling niet verenigbaar was met de aan de vreemdeling gegunde vertrektermijn van 24 uur, waarin geen uitzetting zou plaatsvinden. Hierdoor werd de inbewaringstelling als onrechtmatig beschouwd en moest deze met onmiddellijke ingang worden opgeheven.
De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat de Staatssecretaris van Justitie verantwoordelijk was voor de proceskosten die de vreemdeling had gemaakt. Deze kosten, vastgesteld op ƒ 710,-- voor rechtsbijstand, dienden door de Staat der Nederlanden aan de griffier te worden vergoed. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de vreemdeling, zijn gemachtigde mr. H.K. Westerhof, en de gemachtigde van de Staatssecretaris, mr. Y.E.A.M. van Hal. De rechtbank heeft de beslissing mondeling uitgesproken, waarbij de rechter mr. E.H.B.M. Potters en griffier W.G.M. de Boer aanwezig waren.