ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
ECONOMISCHE POLITIERECHTER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/007139-01
rolnummer 8
's-Gravenhage, 17 januari 2002
De economische politierechter te 's-Gravenhage heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[Verdachte] Transport B.V.,
gevestigd te [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 3 januari 2002.
Namens de verdachte is als vertegenwoordiger ter terechtzitting verschenen en gehoord een natuurlijk persoon genaamd [vertegenwoordiger], geboren 25 mei 1955, bestuurder/enig aandeelhouder.
De officier van justitie mr Meissen heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het haar bij
dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 telastgelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van
Eur. 907,56, waarvan Eur. 453,78 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de economische politierechter op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht de economische politierechter wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Ten aanzien van de vraag of verdachte in aanmerking kwam voor vrijstelling van de vereisten neergelegd in de artikelen 4.3.3.11 en 4.3.3.13 van de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland (PMV) op grond van het bepaalde in bijlage 4 bij de PMV onder C, overweegt de economische politierechter als volgt.
Vrijgesteld van evengenoemde twee bepalingen kunnen volgens die bijlage worden stoffen genoemd op de Groene lijst van afvalstoffen. Op deze Groene lijst wordt onder meer genoemd "snoeihout" bestemd voor hergebruik zoals compostering.
Gelet op de door de officier van justitie overgelegde schriftelijke toelichting van een medewerker van de provincie Zuid-Holland moet hieronder mede worden verstaan versnipperd snoeihout mits dit wordt vercomposteerd. Een redelijke uitleg van de bijlage brengt naar het oordeel van de economische politierechter met zich dat indien versnipperd snoeihout mede moet worden begrepen onder snoeihout - en de economische politierechter ziet geen aanleiding de provincie niet in dat standpunt te volgen - het hergebruik waarop de bijlage van toepassing is niet slechts wordt beperkt tot compostering. Immers, in de bijlage wordt compostering slechts als een mogelijke vorm van hergebruik genoemd en niet als de enige.
Aldus is de vraag aan de orde welk ander hergebruik van versnipperd snoeihout onder hergebruik als bedoeld in die bijlage zou kunnen vallen. Naar het oordeel van de economische politierechter kan onder dergelijk hergebruik in elk geval niet worden verstaan gebruik in strijd met de wet. Nu in casu is gebleken dat geen vrijstelling was verleend om voor het dempen van de onderhavige sloot houtsnippers te gebruiken en dempen met dat materiaal zonder die
vrijstelling is verboden is sprake van dergelijk gebruik in strijd met de wet. Mitsdien kwam verdachte niet in aanmerking voor vrijstelling van de in bovengenoemde twee bepalingen gestelde vereisten.
Gelet op het vorenoverwogene doet zich voorts de situatie als bedoeld in artikel 4.3.3.15, eerste lid onder d niet voor zodat de in artikel 4.3.3.14 van de PMV gegeven verbodsbepaling onverkort van toepassing is.
Nu verdachte niet voor vrijstelling van het bepaalde in de artikelen 4.3.3.11, 4..3.3.13 en 4.3.3.15 van de PMV in aanmerking kwam is het bepaalde in artikel 10.19 van de Wet milieubeheer onverkort van toepassing. Verdachte heeft ook deze bepaling overtreden.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bij het vaststellen van de hoogte van de geldboete heeft de economische politierechter er mee rekening gehouden dat verdachte weliswaar, zoals bewezen is verklaard, de onderhavige feiten opzettelijk heeft gepleegd, doch dat anderszins niet aannemelijk is geworden dat verdachte willens en wetens de onderhavige bepalingen heeft overtreden. Zij heeft zich wel tot op zekere hoogte ingespannen om informatie met betrekking tot de van toepassing zijnde verbodsbepalingen te verkrijgen. Dat dit niet is gelukt pleit haar niet vrij maar is wel tot uiting gekomen in de hoogte van de opgelegde straf.
Voorts heeft de economische politierechter in aanmerking genomen dat verdachte nog niet eerder voor soortgelijke feiten met de politie en justitie in aanraking is gekomen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 4.3.3.11, 4.3.3.14, 4.3.3.13 en 9.1 van de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland;
- 1.2 en 10.19 van de Wet milieubeheer;
- 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
De economische politierechter,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
Opzettelijke overtreding van artikel 1.2 lid 1 van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
ten aanzien van feit 2:
Opzettelijke overtreding van artikel 1.2 lid 1 van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
ten aanzien van feit 3:
Opzettelijke overtreding van artikel 1.2 van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
ten aanzien van feit 4:
Opzettelijke overtreding van artikel 10.19 lid 1 van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon.
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
een geldboete van Eur. 907,56, waarvan Eur. 453,78 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr Drop, economische politierechter,
in tegenwoordigheid van Van den Bosch, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de economische politierechter in deze rechtbank van 17 januari 2002.