ECLI:NL:RBSGR:2002:AD8308

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-757354-01
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H. Hensen
  • A. Schaffels
  • J. Don
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage inzake gewapende roofoverval op bank met schadevergoeding aan benadeelde partij

Op 18 januari 2002 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage een vonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewapende roofoverval op een bank. De officier van justitie, mr. Krol, eiste een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en onder toezicht van de reclassering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend bewezen had dat hij het hem ten laste gelegde feit had begaan, namelijk diefstal met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen. De rechtbank legde de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 36 maanden, met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.

Daarnaast was er een benadeelde partij, F. van Lanschot Bankiers N.V., die een schadevergoeding eiste van ƒ 501.790,19. De rechtbank kende een bedrag van € 219.926,48 (ƒ 484.654,19) toe aan de benadeelde partij, maar verklaarde de benadeelde partij niet ontvankelijk voor het overige deel van de vordering, omdat dit niet voldoende onderbouwd was. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kon aanbrengen.

De rechtbank overwoog dat de aard en ernst van het feit, waaronder het gebruik van een vuurwapen, een aanzienlijke gevangenisstraf rechtvaardigden. De verdachte was volledig toerekeningsvatbaar en had geen eerdere strafbare feiten gepleegd. De rechtbank besloot om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer, bestaande uit de rechters H. Hensen, A. Schaffels en J. Don, in aanwezigheid van griffier mr. Hoekstra.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(verkort vonnis)
parketnummer 09.757.354.01
's-Gravenhage, 18 januari 2002
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, recht doende in strafzaken, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te Voorburg op 4 juli 1980,
[adres]
in verzekering gesteld op 27 september 2001
en in voorlopige hechtenis gesteld op 28 september 2001.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 januari 2002.
De verdachte is ter terechtzitting gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr Pelle.
Een benadeelde partij heeft zich in de zaak gevoegd.
De officier van justitie, mr Krol, heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding telastgelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en onder de bijzondere voorwaarde: reclasseringstoezicht.
Inzake de vordering van de benadeelde partij heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van een bedrag van ƒ 484.654,19 en de benadeelde partij in de vordering, voor zover deze voornoemd bedrag te boven gaat, niet ontvankelijk te verklaren.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd --na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting-- hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De bewijsmiddelen.
p.m.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het hem bij dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht --en als hier ingelast beschouwt-- de inhoud van de telastlegging, zoals vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte.
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is strafbaar; ten aanzien van hem zijn geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandig-heden waaronder dit feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft deel genomen aan een gewapende roofoverval op de bank, waar een van zijn mededaders, [meded[mededader 1]] als stagiaire werkzaam was. Deze mededader was als stagiaire op de hoogte van de interne procedure met betrekking tot het geldtransport naar de kluis; derhalve wist hij op welk tijdstip een overval succesvol kon zijn. Opdat die overval ook zou slagen, hebben verdachte en [mededader 1] de hulp ingeroepen van de hun bekende [mededader 2], van wie zij wisten dat deze met het plegen van overvallen al de nodige ervaring had opgedaan. Laatstgenoemde deinsde er ten tijde van de overval niet voor terug om de bankmedewerkers met een vuurwapen te bedreigen. De buit, bijna een half miljoen gulden, hebben verdachte en zijn mededaders nog diezelfde dag gedeeld.
De aard en de ernst van dit feit rechtvaardigen het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Volgens de psychiater R.J.H. Winter, die over verdachte heeft gerapporteerd (rapport van 15 december 2001), is verdachte voor dit feit als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen, welke conclusie de rechtbank overneemt en tot de hare maakt. Gelet op het feit dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en rekening houdende met zijn nog jeugdige leeftijd, zal de rechtbank de gevangenisstraf deels voorwaardelijk opleggen, om daaraan, zoals door de reclassering (rapport van 19 december 2001) geadviseerd, reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde te verbinden. Voor een voorwaardelijk deel voor de duur zoals door de officier van justitie gevorderd, ziet de rechtbank, gelet op de ernst van het feit, waaronder het vuurwapengebruik en de omvang van de buit, geen aanleiding.
De vordering van de benadeelde partij.
F. van Lanschot Bankiers N.V., ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr Zandt, heeft zich als benadeelde partij in de zaak gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van ƒ 501.790,19.
De rechtbank acht deze vordering toewijsbaar tot een bedrag van eur 219.926,48 (ofwel
ƒ 484.654,19).
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat dit deel van de vordering rechtstreeks voortvloeit uit het telastgelegde en bewezen verklaarde feit.
Genoemd bedrag betreft hetgeen door verdachte en zijn mededaders bij de overval op de bank is buitgemaakt. Verdachte heeft dit bedrag niet weersproken.
De rechtbank acht zowel verdachte als elk van zijn mededaders hoofdelijk en voor het geheel van deze schade aansprakelijk. Om die reden zal zij bepalen dat verdachte van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd, indien en voor zover de vordering tot schadevergoeding door een of meer van zijn mededaders is voldaan.
De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk verklaren. De aan dit deel van de vordering ten grondslag gelegde schade acht de rechtbank, mede wegens gebreke van voldoende onderbouwing daarvan, niet van zo eenvoudige aard dat dit deel van de vordering zich leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen: 14a, 14b, 14c, 14d, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen perso-nen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezene en verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 6 maanden, niet zal worden ten uit-
voer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde
van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en
onder de bijzondere voorwaarde: dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal
gedragen naar de voorschriften hem te geven door de Stichting Reclassering Nederland, ressort
Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering
en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem onvoorwaardelijk
opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij F. van Lanschot Bankiers N.V. toe tot een bedrag van eur 219.926,48 (= ƒ 484.654,19);
veroordeelt verdachte tot betaling --tegen behoorlijk bewijs van kwijting-- aan F. van Lanschot Bankiers N.V. te 's-Hertogenbosch van een bedrag van eur 219.926,48 (= ¦ 484.654,19),
tevens met ver-oordeling van verdachte in de proceskosten door de benadeel-de partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoer-legging nog te maken;
bepaalt dat, indien en voor zover de mededaders van verdachte, [mededader 1] en [mededader 2], voormeld bedrag hebben betaald, verdachte van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd;
verklaart de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk voorzover deze het toegewezen bedrag te boven gaat en bepaalt dat de benadeelde partij dat deel van de vordering bij de burgerlij-ke rechter kan aanbrengen;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Hensen, voorzitter,
Schaffels en Don, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Hoekstra, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 januari 2002.