ECLI:NL:RBSGR:2002:AD8753

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-926421-99
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Quadekker
  • J. Raeijmaekers
  • M. Krekel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage inzake poging tot doodslag tijdens burenruzie

Op 28 januari 2002 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage een vonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een burenruzie. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Schoneveld, verscheen voor de rechtbank op 14 januari 2002. De officier van justitie, mr. Ekelmans, eiste een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, omdat hij tijdens de ruzie een van de Antillianen met een mes in de borst en rug had gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het primair telastgelegde feit.

De rechtbank overwoog dat de verdachte door zijn handelen een ernstig risico had genomen op dodelijk letsel, wat niet aan hem te danken was dat dit niet was gebeurd. De rechtbank rekende het de verdachte zwaar aan dat hij zich met de vechtpartij bemoeide en daarbij een mes gebruikte, wat de situatie verergerde. Tegelijkertijd werd er rekening gehouden met de rol van de andere partij in de escalatie van de ruzie, die ook een bedenkelijke rol had gespeeld.

De rechtbank verklaarde het bewezen verklaarde strafbaar en legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, werd in mindering gebracht op de onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere telastleggingen die niet bewezen waren verklaard. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-926421-99
rolnummer 0001
's-Gravenhage, 28 januari 2002
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op 21 oktober 1979 te 's-Gravenhage,
[adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 14 januari 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr J. Schoneveld, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Ekelmans heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding primair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft tijdens een burenruzie tussen zijn vader en broers enerzijds en een groep Antillianen anderzijds, één van deze Antillianen met een mes in de borst en de rug gestoken. Door iemand op die plaats te steken is de kans groot dat vitale organen worden geraakt en het slachtoffer dodelijk letsel oploopt en verdachte heeft dit risico op de koop toe genomen. Dat het niet zover is gekomen, is dan ook niet aan verdachte te danken.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij, door zich met de vechtpartij te bemoeien en daar bovendien een mes bij te gebruiken, de situatie nog meer uit de hand heeft laten lopen.
Anderzijds neemt de rechtbank in aanmerking dat is komen vast te staan dat de andere partij in deze escalatie een bedenkelijke rol heeft gespeeld. De gemoederen waren hoog opgelopen door het veelvuldige overlast dat door deze mensen werd veroorzaakt. Dit neemt echter de ernst van het feit allerminst weg.
De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat verdachte blijkens het uittreksel uit het algemeen documentatieregister reeds eerder met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft in haar overweging betrokken het lange tijdsverloop in de vervolging en is van oordeel dat dit moet leiden tot een strafvermindering, De rechtbank is echter van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de zwaarte van het feit, zodat een zwaardere straf zal worden opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd.
Gelet op al het hiervoor overwogene acht de rechtbank een deels voorwaardelijke, deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Poging tot doodslag;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op :10 augustus 1999,
in voorlopige hechtenis gesteld op :12 augustus 1999,
in vrijheid gesteld op :1 september 1999;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Quadekker, voorzitter,
Raeijmaekers en Krekel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Japenga, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 januari 2002.