RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-926295-01
rolnummer 0004
's-Gravenhage, 31 januari 2002
De Rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op 29 augustus 1978 te 's-Gravenhage,
[adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 17 januari 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr J.C.A. van Tol, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Reddingius heeft gevorderd dat verdachte ter zake van hem bij dagvaarding primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding subsidiair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen straf het navolgende overwogen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met de dood van drie personen. Verdachte heeft met een keukenmes stekende bewegingen gemaakt richting de vader van zijn vriendin. Voorts heeft hij ten overstaan van twee andere bij het incident aanwezige personen met dat mes en een stok zwaaiende bewegingen gemaakt en hierbij geroepen dat hij er niet voor zou schuwen drie mensen neer te steken en hen andere woorden van levensbedreigende aard toegevoegd. Verdachte, die verslaafd is aan het inhaleren van (butaan)gas, heeft dit alles gedaan onder invloed van aanstekergas. De slachtoffers hebben oprecht kunnen vrezen voor hun leven. Door op een dergelijke angstaanjagende wijze tekeer te gaan is verdachte voorbij gegaan aan de psychische nasleep die slachtoffers van dergelijke bedreigingen kunnen ondervinden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een verdachte betreffend rapport van W.J.L. Lander, klinisch psycholoog, d.d. 18 december 2001. De deskundige komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheid die gekenmerkt wordt door antisociale en theatrale trekken. Deze trekken zijn echter niet van dien aard dat gesproken kan worden van een persoonlijkheidsstoornis. Ook overigens heeft de deskundige geen strafrechtelijk relevante stoornis(sen) bij verdachte geconstateerd en hij acht verdachte dan ook volledig toerekeningsvatbaar. De rechtbank neemt deze conclusie over maakt die tot de hare.
De psycholoog acht voorts de kans op recidive reëel, zeker wanneer verdachte niet stopt met het inhaleren van butaangas. De deskundige geeft de rechtbank in overweging verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarde een verplicht contact met de verslavingszorg van de reclassering.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van een voorlichtingsrapport d.d. 19 december 2001 van de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Den Haag, i.c. de Sector justitiële verslavingszorg van Psycho-Medisch centrum Parnassia, opgemaakt en ondertekend door P. Walhout. Teneinde verdachte voor terugval in zijn gebruik van butaangas na verdachtes detentie te behoeden acht de reclassering een ambulante behandeling en individuele begeleiding geïndiceerd. De rapporteur geeft de rechtbank deswege in overweging om bij een (deels) voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact op te leggen.
Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij groot belang hecht aan begeleiding door de afdeling verslavingszorg van de reclassering. Ook de rechtbank acht een dergelijke begeleiding van verdachte noodzakelijk en zal verdachte hiertoe verplichten in het kader van een op te leggen bijzondere voorwaarde.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 8 oktober 2001 reeds eerder is veroordeeld, waaronder voor een feit met een gewelddadig karakter. Verdachte heeft uit deze veroordelingen klaarblijkelijk geen lering heeft getrokken.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank zal hiervan een deel voorwaardelijk opleggen opdat verdachte ervan weerhouden wordt zich opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke of andere strafbare feiten en teneinde een kader te scheppen voor begeleiding van verdachte.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding primair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding subsidiair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 5 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Den Haag, i.c. de Sector justitiële verslavingszorg van Psycho-Medisch centrum Parnassia te 's-Gravenhage, dit zolang die reclasseringsinstelling zulks nodig acht;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op: 8 oktober 2001;
in voorlopige hechtenis gesteld op: 11 oktober 2001;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mrs Hensen, voorzitter,
Wapenaar en Van Delden-Brouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr De Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 januari 2002.