ECLI:NL:RBSGR:2002:AD8868

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-040187-00
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Elkerbout
  • J. Goudswaard
  • M. Raeijmaekers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake economische delicten door huisarts met alternatieve behandelmethoden

Op 4 februari 2002 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage een vonnis gewezen in een strafzaak tegen een huisarts die beschuldigd werd van economische delicten. De zaak werd behandeld in de meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. Sytema, aanwezig was. De officier van justitie, mr. De Waardt, eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, wegens de telastgelegde feiten. De verdachte had als huisarts alternatieve behandelingen aangeboden en daarbij tarieven gehanteerd die niet goedgekeurd waren door het Centraal Orgaan Tarieven Gezondheidszorg (COTG). De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzettelijke overtredingen van de Wet tarieven gezondheidszorg en valsheid in geschrift. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit overmacht, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet had voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in zijn belangenafweging. De rechtbank legde een geldboete op van € 10.000, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis, en gelastte de stillegging van de huisartsenpraktijk voor maximaal een jaar, onder de voorwaarde dat de verdachte zich gedurende een proeftijd van 2 jaar niet opnieuw schuldig maakt aan strafbare feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere telastgelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
ECONOMISCHE MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09.040.187-00
rolnummer 1
's-Gravenhage, 4 februari 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in economische strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op 16 september 1941 te Paramaribo, Suriname,
[adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 januari 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr Sytema, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr De Waardt heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Bewijsoverweging.
De raadsman van verdachte heeft verklaard dat zijn cliënt de in het telastgelegde feit 1 genoemde behandelingen niet heeft verricht als regulier huisarts maar als alternatief genezer zodat niet tot een bewezenverklaring van feit 1 kan worden gekomen.
De rechtbank volgt de raadsman niet in deze stelling. Vast staat dat verdachte in het BIG-register als huisarts staat ingeschreven.
Verdachte heeft verder ter terechtzitting voorop gesteld zijn patiënten als huisarts te hebben behandeld, waarbij hij naast de reguliere benadering ook alternatieve behandelmethoden toepast. Verdachte heeft de facturen ook opgemaakt op briefpapier met het opschrift "huisartsenpraktijk [verdachte]" of "[verdachte], huisarts". Voorts heeft verdachte de door hem gefactureerde verrichtingen omgezet naar COTG-verrichtingen als huisarts teneinde tot vergoeding van de kosten van zijn behandelingen te kunnen komen.
Ten aanzien van feit 2 merkt de rechtbank op dat een aantal van de in de telastlegging vermelde facturen is opgemaakt op tijdstippen gelegen buiten de telastgelegde periode, zodat verdachte ten aanzien daarvan wordt vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is derhalve volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
De raadsman van verdachte voert aan dat zijn cliënt zich ten aanzien van beide telastgelegde feiten beroept op overmacht in de zin van noodtoestand danwel psychische overmacht. Immers heeft cliënt zijn patiënten een alternatieve therapie geboden waarvan de kosten niet door de ziektekostenverzekeraars worden vergoed. De werkwijze van cliënt maak vergoeding hiervoor wel mogelijk en biedt patiënten, die niet in staat zijn om zelfstandig nota's te betalen, de mogelijkheid alternatief behandeld te worden en de arts van hun keuze te consulteren. Cliënt heeft vanuit zijn overtuiging de afweging gemaakt tussen het naleven van de wet en het belang van zijn patiënten.
De rechtbank is van oordeel dat van overmacht in de zin van noodtoestand geen sprake is, nu verdachte in zijn belangenafweging niet heeft voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Zoals ter terechtzitting ook besproken stonden voor verdachte andere -niet strafbare- mogelijkheden open, waarvoor hij echter mede om financiële redenen niet heeft gekozen.
De rechtbank acht voorts uit hetgeen ter terechtzitting door verdachte is verklaard niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van een zodanige druk van de kant van zijn patiënten dat in gemoede kan worden gezegd dat zijn wilsvrijheid werd aangetast; integendeel, hij heeft zelf het initiatief genomen voor het plegen van het bewezenverklaarde, waarbij ook het verwerven van voldoende inkomen een grote rol heeft gespeeld. Bovendien wordt van verdachte als "professional" ((huis-)arts) verwacht dat hij, zo er wel sprake zou zijn van bedoelde druk van zijn patiënten, daaraan weerstand biedt.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen straffen het volgende overwogen.
Verdachte heeft als orgaan voor gezondheidszorg, te weten als huisarts, voor diverse "alternatieve" prestaties tarieven toegepast die door het Centraal Orgaan Tarieven Gezondheidszorg niet waren goedgekeurd. Voorts heeft hij in rekening gebrachte tarieven op facturen omgezet in niet verrichtte, maar wel door het COTG goedgekeurde prestaties. Zijn handelwijze, waaronder dus het frauduleus opmaken van eerdergenoemde facturen, berokkent de verzekeringsmaatschappijen en in casu de premiebetalers schade.
Verdachte heeft ter terechtzitting te kennen gegeven vorenvermelde handelwijze in het belang van zijn patiënten, maar ook teneinde een zeker inkomen te kunnen verwerven, niet te zullen beëindigen. Voorts blijkt uit een uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister en het dossier dat verdachte zich in het verleden vaker aan dergelijke feiten heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank overweegt daarenboven met betrekking tot de op te leggen straffen als volgt. Gelet op de hoogte van het benadelingsbedrag is, in vergelijking met hetgeen in gelijksoortige zaken zoals uitkeringsfraude wordt gevorderd, een gevangenisstraf als gevorderd in beginsel op zijn plaats. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte heeft verklaard in vrijwel alle gevallen te declareren op de wijze zoals telastgelegd is en hiermee ook gedurende deze strafzaak te zijn doorgegaan. De rechtbank acht het echter van belang dat verdachte, nu hij zijn praktijk niet opgeeft, inziet dat hij op de door hem ingeslagen weg niet voort kan gaan en acht gelet op het vorenstaande, niet een gevangenisstraf, doch na te melden straffen passend en geboden om verdachte te weerhouden van zijn onjuiste en strafbare wijze van declareren.
Bij de vaststelling van de vermogensstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1, 2, 6 en 7 van de Wet op de economische delicten
- 17b van de Wet tarieven gezondheidszorg.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 17b, eerste lid van de Wet tarieven gezondheidszorg, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 2:
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
betaling van een geldboete van € 10.000,=;
bepaalt dat de boete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen door hechtenis voor de tijd van 100 dagen;
gelast:
de stillegging van de onderneming van verdachte, te weten de huisartsenpraktijk waarin het economisch delict is begaan, voor een tijd van ten hoogste een jaar;
bepaalt, dat die bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Elkerbout, voorzitter,
Goudswaard en Raeijmaekers, rechters,
in tegenwoordigheid van Bol, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2002.