ECLI:NL:RBSGR:2002:AD8870

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-926002-01
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Elkerbout
  • A. Goudswaard
  • J. Raeijmaekers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage inzake mishandeling en verkrachting door de verdachte

Op 4 februari 2002 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage een vonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ernstige geweldsdelicten, waaronder mishandeling en verkrachting van zijn echtgenote. De terechtzitting vond plaats op 21 januari 2001, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. Koets-Bolhuis. De officier van justitie, mr. Knobbout, eiste een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 284 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn echtgenote gedurende meer dan zes jaar stelselmatig heeft mishandeld en haar zelfs heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dit gebeurde vaak in het bijzijn van hun kinderen, wat de ernst van de situatie vergrootte. De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de inhoud van de dagvaarding en de beschikbare bewijsmiddelen, en heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is, zonder dat er sprake was van strafuitsluitingsgronden.

In de strafmotivering heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de gepleegde feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de aanbevelingen van een psycholoog. De rechtbank heeft besloten om de gevangenisstraf te combineren met een voorwaardelijk deel en een taakstraf, waarbij de verdachte onder toezicht van de reclassering geplaatst wordt. De rechtbank heeft ook de conclusies van de psycholoog overgenomen, die adviseerde om de verdachte te begeleiden door de reclassering. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis als de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. De rechtbank heeft daarnaast bepaald dat de verdachte vrijgesproken wordt van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09.926.002-01
rolnummer 1
's-Gravenhage, 4 februari 2002
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren in het jaar 1959 te Gzenaya, Marokko,
[adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 januari 2001.
De verdachte, bijgestaan door de raadsvrouw mr Koets-Bolhuis, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Knobbout heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair, 2 en 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 284 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarde toezicht van de reclassering van het Leger des Heils, zolang die instelling zulks nodig acht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid voor de tijd van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 2 en 3 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft gedurende een periode van meer dan 6 jaar zijn echtgenote stelselmatig mishandeld en uiteindelijk gepoogd haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door haar te slaan, te stompen, te schoppen, in haar buik te schoppen terwijl zij zwanger was en aan haar haren over de grond te slepen. Gedurende een nog langere periode heeft verdachte zijn vrouw herhaaldelijk verkracht. Verdachte heeft aldus de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, nota bene zijn echtgenote, op ernstige wijze geschonden, haar angsten doen uitstaan en hij is volledig voorbij gegaan aan de mogelijke psychische en lichamelijke gevolgen van zijn daden. Daarenboven rekent de rechtbank het verdachte in het bijzonder aan dat de mishandelingen veelal hebben plaatsgevonden in het bijzijn van de kinderen.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het rapport d.d. 18 september 2001 en een aanvullend rapport van 2 januari 2002 van M.H. de Groot, klinisch psycholoog te
's Gravenhage.
In het aanvullend rapport wordt de conclusie getrokken dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat er bij betrokkene op het moment dat de telastgelegde feiten gepleegd werden sprake was van een psychiatrische stoornis in de vorm van een stemmingsstoornis. Rapporteur beschouwt betrokkene als normaal toerekeningsvatbaar. De kans op recidive is aanwezig.
De psycholoog adviseert betrokkene door de reclassering te laten begeleiden en overweegt dat de psychiatrische behandeling die momenteel gegeven wordt naar aanleiding van de huidige psychiatrische problematiek in een vrijwillig kader kan worden gecontinueerd.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank houdt voorts rekening met hetgeen in het voorlichtingsrapport van de Stichting Welzijns- en Gezondheidszorg van het Leger des Heils te 's-Gravenhage d.d. 13 september 2001 over verdachte en diens situatie is geschreven. Uit het rapport volgt ondermeer dat de echtgenote van verdachte hem nog een kans wil geven.
Vast staat dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feiten waarvan de ernst voor zich spreekt en die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigen. De rechtbank is echter van oordeel dat een straf als door de officier van justitie is gevorderd op zijn plaats is nu aan het voorwaardelijk deel van die straf de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht wordt verbonden, de proeftijd wordt vastgesteld op 3 jaar en een taakstraf aan verdachte wordt opgelegd. Voorts weegt mee dat verdachte de feiten heeft erkend, zich onder behandeling van een psychiater heeft gesteld en dat het gezin wekelijks contact zegt te hebben met de imam, die het gedrag van verdachte afkeurt.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45, 57, 242, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 2 en 3 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling
ten aanzien van feit 2:
verkrachting, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 3:
mishandeling, meermalen gepleegd
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 284 dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 3 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op 30 juni 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op 4 juli 2001,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van 13 september 2001;
en onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Welzijns- en Gezondheidszorg van het Leger des Heils te 's-Gravenhage zolang die instelling zulks nodig acht;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 240 uren;
beveelt, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangend hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 120 dagen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Elkerbout, voorzitter,
Goudswaard en Raeijmaekers, rechters,
in tegenwoordigheid van Bol, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2002.