RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09.926.379-01 en
09.926.101-01 (TUL)
rolnummers 6 en 8
's-Gravenhage, 4 februari 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige strafkamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
geboren op 12 augustus 1979 te 's-Gravenhage,
[adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 januari 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr Kreumer, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Van der Meer heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair, 2 en 3 telastgelegde -rekening houdend met het ad informandum gevoegde feit- wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Aan verdachte is telastgelegd -na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting- hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 2 en 3 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte die blijkens een uittreksel uit het Algemeen documentatieregister in het verleden meermalen met politie en justitie in aanraking is gekomen, en ook is veroordeeld voor vernieling en vermogensdelicten, heeft zich thans binnen een lopende proeftijd, samen met zijn neef wederom schuldig gemaakt aan diefstallen en een afpersing. Bij dit laatste feit is onder invloed van alcohol veel geweld gebruikt en is het slachtoffer onder andere herhaaldelijk tegen het hoofd geschopt. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich ook nu nog niet realiseert dat de feiten die hij pleegt de slachtoffers materiële schade en in het geval van de afpersing ook ernstig letsel en psychische schade berokkenen.
Wat de persoon van verdachte betreft houdt de rechtbank voorts rekening met hetgeen in het voorlichtingsrapport van de justitiële verslavingszorg van Psycho-Medisch Centrum Parnassia te 's-Gravenhage d.d. 18 januari 2002 over verdachte is geschreven.
De rechtbank ziet, gelet op dit rapport, geen aanleiding aan het voorwaardelijk deel van na te melden straf de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht te verbinden. Het is aan verdachte zelf om vanuit zijn detentie contact op te nemen met de Verslavings Begeleidings Afdeling teneinde van zijn motivatie blijk te doen geven.
Het vorenstaande leidt er toe dat de rechtbank na te melden straf passend en geboden acht. De rechtbank heeft daarbij mede in aanmerking genomen het niet bij dagvaarding telastgelegde strafbare feit waarvan een korte omschrijving staat vermeld op de dagvaarding.
Verdachte heeft dit feit erkend en de officier van justitie heeft te kennen gegeven, dat dienaangaande geen verdere vervolging zal worden ingesteld.
De vordering tenuitvoerlegging.
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie d.d. 15 januari 2002 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 8 augustus 2001, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd, die bij voormeld vonnis was opgelegd en die eindigt op 22 augustus 2003, wederom heeft schuldig gemaakt aan soortgelijke feiten.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 57, 310, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 2 en 3 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
ten aanzien van de feiten 2 en 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op 28 oktober 2001 en
in voorlopige hechtenis gesteld op 31 oktober 2001;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 8 augustus 2001, gewezen onder parketnummer 09.926.101-01, te weten:
gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Elkerbout voorzitter,
Goudswaard en Raeijmaekers, rechters,
in tegenwoordigheid van Bol, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2002.