RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/900837-01
rolnummer 0002
's-Gravenhage, 05 februari 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
geboren op 03 juni 1967 te Dzhebel (Bulgarije),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
[adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 januari 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsvrouw mr E.A. Kazzaz-de Hoog, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Hemstede heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding primair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf en bijkomende straf zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft met een te zwaar beladen bestelbus, met te veel inzittenden, een veel te hoge snelheid aangehouden en is op een kruising door een rood stoplicht gereden. Elk van de hiervoor genoemde gedragingen zou op zichzelf al een te verwijten strafbaar feit opleveren, maar het is vooral de combinatie van de gedragingen van verdachte, die de rechtbank verdachte bijzonder ernstig aanrekent. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend is geweest. Door dit gedrag zijn vier van de tien inzittenden van de bestelbus zwaar gewond geraakt. Éen van de gewonden is door dit ongeluk zelfs blijvend gedeeltelijk verlamd geraakt. Gezien het roekeloze gedrag van verdachte mag men van geluk spreken dat er geen personen ten gevolge van het ongeval zijn overleden. Buiten de inzittenden van de bestelbus, zijn tevens de overige weggebruikers onnodig blootgesteld aan de gevolgen van dit ongeluk en ook onder déze mensen hadden slachtoffers kunnen vallen.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
De rechtbank is tevens van oordeel dat een ontzegging van de rijbevoegdheid in onderhavig geval gerechtvaardigd is. Hiertoe overweegt zij het volgende.
De omstandigheid dat verdachte de rechtbank niet heeft kunnen overtuigen voor wat betreft de motieven van zijn verblijf in Nederland en zijn intentie om direct na vrijlating terug te keren naar Bulgarije, alsmede de overweging dat iemand die op een dergelijke manier een verkeersongeval teweegbrengt tijdelijk niet meer behoort deel te nemen aan het verkeer, brengen de rechtbank ertoe een zwaardere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd, door voornoemde ontzegging van de rijbevoegdheid aan de straf toe te voegen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
OVERTREDING VAN ARTIKEL 6 VAN DE WEGENVERKEERSWET 1994, TERWIJL HET EEN ONGEVAL BETREFT WAARDOOR EEN ANDER ZWAAR LICHAMELIJK LETSEL WORDT TOEGEBRACHT, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 17 december 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 20 december 2001,
veroordeelt verdachte voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 2 (twee) jaren;
bepaalt, dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd is geweest bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Verheij, voorzitter,
van der Burg en van der Wind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Schuurmans, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 05 februari 2002.