ECLI:NL:RBSGR:2002:AD8970

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-900758-01
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Verheij
  • J. van der Burg
  • M. van der Wind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door rijden onder invloed

Op 5 februari 2002 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage een vonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval. De zaak werd behandeld tijdens een terechtzitting op 22 januari 2002, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.J.P. Nolet. De officier van justitie, mr. Krol, eiste een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 jaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na het drinken van meer dan tien glazen bier, met zijn auto heeft gereden en daarbij veel te hard reed en door een rood licht ging. Dit gedrag leidde tot een ernstig ongeval waarbij een vrouw levensbedreigende verwondingen opliep. De rechtbank oordeelde dat het rijgedrag van de verdachte niet alleen hemzelf, maar ook andere weggebruikers in gevaar heeft gebracht. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte eerder al veroordeeld was voor rijden onder invloed, wat zijn gedrag verergerde.

De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden met de houding van de verdachte tijdens de zitting, waaruit bleek dat hij zich bewust was van de gevolgen van zijn daden en zijn excuses aan het slachtoffer had aangeboden. Op basis van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, oordeelde de rechtbank dat de gevorderde straffen passend waren.

De rechtbank verklaarde het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, en legde de volgende straffen op: een werkstraf van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 jaar. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen die niet bewezen waren.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/900758-01
rolnummer 0004
's-Gravenhage, 05 februari 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op 04 maart 1973 te Rotterdam,
[adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 januari 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr E.J.P. Nolet, namens mr P. Drenth, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Krol heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding primair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen en bijkomende straf zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ten aanzien van de op te leggen straf overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte is na de consumptie van, naar eigen zeggen, meer dan tien glazen bier in zijn auto gestapt en richting huis gereden. Verdachte heeft veel te hard gereden en is bewust door het rode licht gereden. Verdachtes gedrag is de oorzaak geweest van een ernstig verkeersongeval, waarbij een vrouw levensbedreigende verwondingen heeft opgelopen. Dit onvoorzichtige rijgedrag, waarmee verdachte niet alleen zichzelf, maar ook andere weggebruikers in (levens)gevaar heeft gebracht, rekent de rechtbank verdachte ernstig aan.
Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister reeds een aantal malen eerder is veroordeeld, ten aanzien van het rijden onder invloed. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit gedrag al twee keer eerder heeft geleid tot een verkeersongeval.
Ten voordele van verdachte spreekt diens houding ter terechtzitting. Verdachte heeft de rechtbank de indruk gegeven dat hij zich bewust is van het leed dat hij het slachtoffer heeft aangedaan en dat zijn rijgedrag onacceptabel is geweest. Verdachte heeft het slachtoffer zijn excuses aangeboden en houdt met het zoeken van contact rekening met haar gevoelens.
De rechtbank heeft voorts meegewogen het voorlichtingsrapport van Psycho-medisch centrum Parnassia, waarin wordt geadviseerd een taakstraf en een voorwaardelijke straf op te leggen en waarin wordt aangegeven dat het opleggen van een bijzondere voorwaarde niet aangewezen is.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een straf gelijk aan de vordering van de officier van justitie hier passend en geboden is.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
OVERTREDING VAN ARTIKEL 6 VAN DE WEGENVERKEERSWET 1994, TERWIJL HET EEN ONGEVAL BETREFT, WAARDOOR EEN ANDER ZWAAR LICHAMELIJK LETSEL WORDT TOEGEBRACHT;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
WERKSTRAF voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis;
GEVANGENISSTRAF voor de duur van 4 (vier) maanden;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt verdachte voorts tot:
ONTZEGGING VAN DE BEVOEGDHEID MOTORRIJTUIGEN TE BESTUREN voor de tijd van 2 (twee) jaren;
bepaalt, dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd is geweest bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Verheij, voorzitter,
van der Burg en van der Wind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Schuurmans, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 05 februari 2002.