RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/037148-01
rolnummer 0005
's-Gravenhage, 05 februari 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
geboren op 02 juli 1967 te Utrecht,
[adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 09 mei 2001 en ter terechtzitting van 08 januari 2002, alsmede ter terechtzitting van 22 januari 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr A.R. van Roo, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Kattouw heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder feit 1 primair, feit 2 cumulatief, feit 3 primair en feiten 4 en 5 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder feit 1 primair, feit 2, feit 3 primair en feit 4 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder 1 primair en 3 primair telastgelegde feiten geldt dat de betrokken kinderen geen minderjarige stiefkinderen van verdachte waren.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder feit 1 subsidiair, feit 3 subsidiair en feit 5 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
De raadsman stelt dat alle verklaringen van de meisjes die na het intakegesprek bij het Bureau Jeugdzorg zijn afgenomen, dienen te worden uitgesloten van bewijs. Hij stelt dat deze in strijd zouden zijn met een zuivere bewijsgaring, aangezien de meisjes tijdens het intakegesprek met elkaar hebben gesproken over de feiten en daardoor de mogelijkheid hebben gehad hun verklaringen daarna op elkaar af te stemmen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Geen rechtsregel brengt mee dat aan de door de raadsman geschetste gang van zaken bij het intakegesprek de door hem genoemde consequenties verbonden zouden moeten worden. Het is aan de rechter om in het concrete geval de geloofwaardigheid van iedere afgelegde verklaring te beoordelen.
Op verzoek van de raadsman is door prof. dr. R. Bullens, vast beëdigd deskundige, een rapport opgesteld, teneinde de betrouwbaarheid te beoordelen van de afgelegde verklaringen van aangeefsters, de meisjes. De deskundige wijst er onder het kopje 'disclosure' op dat de zusjes afzonderlijk van elkaar hun verhaal aan diverse mensen hebben gedaan, alvorens het er samen over te hebben in oktober 2000, na meisje 1 onthulling aan meisje 2. De rechtbank laat dat aspect meewegen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van latere verklaringen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft op meerdere momenten in een periode van ruim vijf jaar met de twee dochters van zijn vriendin, met wie hij samenwoonde, ontucht gepleegd. De dochters waren in genoemde periode respectievelijk tussen de negen en veertien jaar en tussen de elf en zestien jaar oud. Verdachte heeft hierbij misbruik gemaakt van zijn natuurlijke overwicht op de slachtoffers, zowel qua leeftijd als ook wat betreft zijn fysieke gesteldheid, alsmede van de aanwezige turbulente gezinssituatie. Ontuchtige handelingen, van welke aard en intensiteit dan ook, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van minderjarigen en kunnen leiden tot blijvende psychische schade.
Het handelen van verdachte heeft er in ieder geval toe geleid dat de slachtoffers zich daardoor ook nu nog ernstig aangetast voelen en de negatieve gevolgen op hun gevoelsleven ervaren. Verdachte had zich van deze mogelijke gevolgen bewust moeten zijn.
Verder heeft verdachte zijn vriendin, de moeder van de meisjes, mishandeld, nadat zij hem bekend had gemaakt dat zij hun relatie wilde beëindigen. Verdachte heeft het slachtoffer aan haar haren de woning binnengesleept en haar daar geschopt tegen haar rug en haar heup.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een voorlichtingsrapport van de Stichting Reclassering Nederland, in casu Psycho-Medisch centrum Parnassia, op 04 april 2001 opgemaakt door P. Walhout, reclasseringswerker en een psychiatrisch rapport, op 19 maart 2001 opgemaakt door H.E.M. van Beek, psychiater te Doetinchem, alsmede een psychologisch rapport, op 26 maart 2001 opgemaakt door drs. J.H. Ruijs, psycholoog te 's-Gravenhage, betreffende verdachte. Laatstgenoemde deskundigen concluderen beiden dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een taakstraf naast een onvoorwaardelijke en voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. Bij de bepaling van de duur van die straffen houdt de rechtbank er in het voordeel van verdachte rekening mee dat verdachte nooit eerder voor dergelijke feiten is veroordeeld.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 246, 247 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder feit 1 primair, feit 2, feit 3 primair en feit 4 telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 subsidiair, 3 subsidiair en 5 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
MET IEMAND BENEDEN DE LEEFTIJD VAN ZESTIEN JAREN BUITEN ECHT ONTUCHTIGE HANDELINGEN PLEGEN;
ten aanzien van feit 3 subsidiair:
MET IEMAND BENEDEN DE LEEFTIJD VAN ZESTIEN JAREN BUITEN ECHT ONTUCHTIGE HANDELINGEN PLEGEN
EN
FEITELIJKE AANRANDING VAN DE EERBAARHEID;
ten aanzien van feit 5:
MISHANDELING;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
WERKSTRAF voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis;
GEVANGENISSTRAF voor de duur van 240 dagen;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 140 dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 30 januari 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 02 januari 2001,
in vrijheid gesteld op : 09 mei 2001;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Verheij, voorzitter,
van der Burg en van der Wind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Schuurmans, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 05 februari 2002.