ECLI:NL:RBSGR:2002:AD9305

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/43992
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Ollermann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overschrijding van de 48-uurs termijn in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 januari 2002 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Iraakse vreemdeling, zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning had ingediend. De rechtbank diende te beoordelen of de behandeling van het asielverzoek binnen de wettelijk voorgeschreven 48-uurs termijn had plaatsgevonden. Eiser had gesteld dat de behandeling van zijn aanvraag drie uur en zevenentwintig minuten langer had geduurd dan toegestaan. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de termijn niet voor rekening van verweerder kwam, omdat deze niet kon aantonen dat de extra tijd niet benut had kunnen worden voor het onderzoek naar de aanvraag. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin was bepaald dat alle uren buiten de nachtelijke uren als procesuren moeten worden aangemerkt, tenzij er sprake is van omstandigheden die door de verweerder zijn aangetoond.

Tijdens de zitting op 17 januari 2002 heeft de gemachtigde van verweerder aangevoerd dat de vertraging te wijten was aan de wens van eiser om een live tolk te hebben, maar de rechtbank oordeelde dat deze vertraging niet significant genoeg was om de overschrijding van de termijn te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van de termijn niet kon worden gerechtvaardigd door de argumenten van verweerder en dat de zaak ten onrechte in de AC-procedure was behandeld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op EUR 966,--. De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van de wettelijke termijnen in asielprocedures en de verantwoordelijkheden van de overheid in dit proces.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 71 Vw2000
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/43992 VRWET
Inzake : A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. J.M.M. Verstrepen, advocaat te Oosterhout,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigden mrs J.W. de Graaf en J.G. Blom.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiser heeft gesteld dat hij is geboren op [...] 1978 en dat hij de Iraakse nationaliteit bezit. Hij verblijft sedert 20 augustus 2001 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in Nederland. Op 2 september 2001 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw2000 ingediend. Verweerder heeft op 4 september 2001 eiser schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Eiser heeft zijn zienswijze op deze mededeling schriftelijk naar voren gebracht. Bij besluit van 4 september 2001 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen, hetgeen op grond van artikel 45 Vw2000 tot gevolg heeft dat eiser Nederland dient te verlaten.
2. Bij schrijven van 4 september 2001 heeft eiser tegen dit besluit een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Tevens is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op het beroep is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
3. Het beroep en het verzoek zijn gelijktijdig behandeld op
20 september 2001. Eiser is niet verschenen doch werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J.W. de Graaf.
4. De rechtbank heeft bij beschikking van 28 september 2001 het onderzoek heropend en de uitspraak aangehouden in afwachting van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze uitspraak (200104464/1) is gedaan op 8 november 2001.
5. De openbare behandeling van het beroep en het verzoek hebben opnieuw plaatsgevonden op 17 januari 2002. Eiser is niet verschenen doch werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich ditmaal doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J.G. Blom.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Nu dit besluit in een aanmeldcentrum is genomen is tevens van belang of verweerder uit het oogpunt van zorgvuldig onderzoek de aanvraag binnen 48 proces-uren heeft kunnen afwijzen.
2. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag en zijn beroep - voor zover van belang en samengevat - het navolgende aangevoerd.
Sinds 1 november 1999 vervulde hij zijn dienstplicht en wanneer hij geen problemen zou hebben gekregen zou hij na twee jaar zijn afgezwaaid. In zijn vrije tijd werkte hij in een verffabriek en daarnaast als huisschilder.
Op 28 september 2000 ging hij naar het huis van een potentiële klant om met hem te overleggen over schilderwerkzaamheden. Tijdens dit overleg kwam plotseling het Commando Saddam binnen en alle aanwezigen, waaronder eiser, werden aangehouden en meegenomen naar een onbekende plek. Hier werd hij in een cel opgesloten en dagenlang verhoord. Het huis van de potentiële klant bleek een bordeel te zijn. Eiser werd er van beschuldigd souteneur te zijn en hem werd de doodstraf in het vooruitzicht gesteld. Na vier maanden werd hij overgebracht naar een militaire gevangenis waar zijn vader er door omkoping voor heeft gezorgd dat hij kon ontsnappen. Na deze ontsnapping staat eiser tevens te boek als deserteur.
Namens eiser is voorts aangevoerd dat de aanvraag ten onrechte in de AC-procedure is afgedaan nu de 48-uurstermijn is overschreden en dit is te wijten aan omstandigheden die voor rekening zouden moeten komen van verweerder.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning vormen. Voorts meent verweerder dat de overschrijding van de maximum procestijd voor rekening van de vreemdeling komt.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
Het bestreden besluit is genomen in het kader van de zogenoemde AC-procedure. In hoofdstuk C3/12.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc2000) is bepaald dat die procedure zich slechts leent voor de behandeling van asielaanvragen die geen tijdrovend onderzoek vergen en waarop binnen 48 procesuren zorgvuldig kan worden beslist.
5. Namens eiser is gesteld dat de 48-uurs termijn is overschreden zodat zijn aanvraag ten onrechte in de AC-procedure is afgedaan.
Gebleken is dat in het onderhavige geval niet in geschil is dat de behandeling van het asiel verzoek van eiser in totaal drie uur en zevenentwintig minuten langer heeft geduurd dan in de 48-uurs procedure is voorzien. Inmiddels heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 20 december 2001 (200105777/1) inzake termijnoverschrijding bij AC-zaken uitgemaakt dat in beginsel alle uren
(buiten de uren van 22.00 tot 08.00) die vanaf de aanmelding van de vreemdeling tot het uitreiken van de beschikking zijn verstreken als procesuren zijn aan te merken. Uitzondering hierop zijn de uren die ten gevolge van door verweerder aan te voeren en aannemelijk te maken feiten en/of omstandigheden redelijkerwijs niet konden worden benut voor het onderzoek naar de aanvraag.
Ter zitting van 17 januari 2002 heeft de gemachtigde van verweerder in de eerste plaats aangevoerd dat de overschrijding van de 48-uurs norm niet voor rekening van verweerder komt omdat deze valt toe te schrijven aan de omstandigheid dat de vreemdeling op 4 september 2001, bij de nabespreking van het voornemen en het rapport van nader gehoor, te kennen heeft gegeven op de aanwezigheid van een live tolk prijs te stellen. Deze stelling baat echter niet. Nog daargelaten de vraag of verweerder de wachttijd op de live tolk redelijkerwijze niet had kunnen benutten voor het onderzoek naar de aanvraag is het zo dat de hierdoor ontstane vertraging, naar verweerder ter zitting heeft erkend, tot één uur en tien minuten beperkt is gebleven. Daaruit volgt dat, ook zonder die vertraging, nog immer sprake is van een overschrijding van bijna tweeëneenhalf uur.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder benadrukt dat de AC-procedure een overlegmodel kent, hetgeen met zich meebrengt dat uit zorgvuldigheids overwegingen de wachttijd niet kan worden gebruikt voor het onderzoek naar de aanvraag. De omstandigheid dat de vreemdeling, zoals door verweerder berekend en niet bestreden, vier uur en vijfenvijftig minuten meer tijd nodig heeft gehad dan de in totaal vijf uren welke daartoe in de procedure zijn voorzien, zou daarom voor rekening van de vreemdeling blijven.
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke redenering op gespannen voet staat met de hierboven genoemde Afdelings jurisprudentie, aangezien het betoog van verweerder er toe zou leiden dat een termijnoverschrijding in het algemeen redelijkerwijs voor de vreemdeling zou komen.
Van feiten en/of omstandigheden ten gevolge waarvan verweerder de door de vreemdeling extra gebruikte uren niet kon benutten voor het onderzoek naar de aanvraag is in het onderhavige geval niet gebleken.
De omstandigheid dat verweerder zich met de uitspraak van de Afdeling niet kan verenigen geeft de rechtbank geen aanleiding het door de Afdeling gehanteerde criterium onjuist of onbruikbaar te achten. De conclusie kan derhalve geen andere zijn dan dat de onderhavige zaak ten onrechte in de AC-procedure is afgedaan en dat het bestreden besluit derhalve moet worden vernietigd. Bij het nemen van een nieuwe beslissing zal verweerder tevens kunnen ingaan op hetgeen namens eiser in de loop van de beroepsprocedure in het kader van zijn asielrelaas nader is aangevoerd en op de producties die daarbij zijn overgelegd.
6. Het beroep is derhalve gegrond.
7. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op EUR 966,--
(1 punt voor het beroepschrift en 2 punten voor het verschijnen ter zitting, achtereenvolgens op 20 september 2001 en 17 januari 2001, met een waarde per punt van EUR 322,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb de betaling aan de griffier te geschieden.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad EUR 966,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen.
IV. RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Aldus gedaan door mr. H. Ollermann en uitgesproken in het openbaar op
22 januari 2002, in tegenwoordigheid van C.A.Y. Morison-Libourel, griffier.
afschrift verzonden op: