RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/753230-01
rolnummer 9
's-Gravenhage, 11 februari 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Scheveningen,
Unit 1, Huis van Bewaring,
te 's-Gravenhage.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 28 januari 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsvrouw mr W.R. Arema, is verschenen en gehoord.
Er hebben zich twee benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr Van der Meer heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 30.967,51 (f 68.243,41).
Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot een bedrag van € 1.134,50 (f 2.500,-).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 30.967,51 subsidiair 70 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1] en van een bedrag groot
€ 1.134,50 subsidiair 11 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2],
met bepaling telkens dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Tevens met bepaling telkens dat indien en voorzover verdachtes mededader(s) voormeld bedrag heeft/hebben betaald, verdachte van betaling zal zijn bevrijd.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf en maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Meer in het bijzonder wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf voorts het volgende overwogen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig gewelds- en vermogensdelict. Hij heeft, samen met zijn mededaders, een overval gepleegd op een echtpaar in hun woning, waarbij de daders buitensporig veel geweld hebben gebruikt. Verdachte en zijn mededaders hebben, na de overval grondig te hebben voorbereid onder meer door observatie ter plaatse, op een laat uur in de avond aangebeld aan de woning van de slachtoffers, zijn vervolgens in die woning binnengedrongen en hebben de slachtoffers op een bijzonder grove manier mishandeld en vernederd, waarbij zij hen hebben geschopt, geslagen, vastgebonden, gekneveld, een touw om de nek geslagen, met het hoofd tegen de vloer geslagen en gedreigd hen van het leven te beroven. Verdachte en zijn mededaders hebben de slachtoffers, nadat zij een vloerkleed en stoelen op hen gestapeld hadden, gewond en hulpbehoevend achtergelaten, met medeneming van een enorme hoeveelheid goederen, waaronder een auto van het merk Mercedes Benz, en exclusieve sieraden. Verdachte en zijn mededaders hebben de slachtoffers met dit alles veel letsel, pijn en zeer grote angst aangejaagd.
Ook de wederrechtelijke vrijheidsberoving van de slachtoffers in hun eigen woning, die verdachte en zijn mededaders hebben toegepast, acht de rechtbank bijzonder ernstig. Het recht op privacy van de slachtoffers is hiermee ernstig geschonden en daarmee is ook op het gevoel van veiligheid, dat van de eigen woning uit moet gaan, een zeer ernstige inbreuk gemaakt.
Dit soort feiten, gepleegd in de huiselijke omgeving van de slachtoffers, veroorzaakt angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers en, naar algemeen bekend en begrijpelijk is, ook in de rest van de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij en zijn mededaders zijn voorbijgegaan aan de psychische gevolgen die dergelijke ernstige feiten voor de betrokkenen kunnen hebben.
Gelet op het vorenstaande, en tevens gelet op het feit dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 1 november 2001 reeds eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, ook voor vermogens- en geweldsdelicten, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
[benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats], [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden materiële schade tot een bedrag van € 29.833,06
(f 65.743,41) en tot vergoeding van de geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.134,45 (f 2.500,-).
De raadsvrouw heeft namens verdachte de vordering van de benadeelde partij betwist door te stellen dat het verlies aan arbeidsinkomsten niet met bewijsstukken wordt gestaafd, alsmede dat onderverzekering van de benadeelde partij niet voor risico van de daders mag komen.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij, gelet op het toegebrachte letsel en psychische leed, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij door het voorval gedurende drie weken niet heeft kunnen werken, met als consequentie een verlies aan arbeidsinkomsten als directeur-grootaandeelhouder van een bedrag van € 5.206,49
(f 11.473,60).
Met betrekking tot eventuele onderverzekering van de benadeelde partij is de rechtbank van oordeel dat eventuele onderverzekering van een slachtoffer niet voor risico van het slachtoffer zou moeten komen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de vergoeding van de immateriële schade ad
€ 1.134,45 dat deze wordt toegekend als schadevergoeding terzake van de smart welke rechtstreeks het gevolg is geweest van de bij dagvaarding onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. Aannemelijk is dat het slachtoffer grote angst en pijn heeft gehad ten tijde van de feiten en erna, terwijl het slachtoffer tevens naar verwachting nog nadelige psychische gevolgen van het gebeuren zal ondervinden.
De vordering van de benadeelde partij, deugdelijk onderbouwd en met bewijsstukken gestaafd, kan geheel worden toegewezen, waarbij de kosten voor rechtsbijstand zullen worden opgenomen in de in het dictum te noemen proceskostenveroordeling.
Voorts kan de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk worden toegewezen.
Ook [benadeelde partij 2], eveneens wonende te [woonplaats], [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.134,45
(f 2.500,-).
De rechtbank zal deze vordering op dezelfde gronden als hiervoor bij de [benadeelde partij 1] gebezigd, in zijn geheel toewijzen.
Ook de vordering van deze benadeelde partij kan hoofdelijk worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregelen.
Nu verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 29.833,06 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1], en van een bedrag groot € 1.134,45 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2], met bepaling dat, in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 138 respectievelijk 22 dagen en tevens met bepaling dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 36f, 47, 57, 282, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD EN GEVOLGD VAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, EN OM, BIJ BETRAPPING OP HETERDAAD, AAN ZICHZELF EN ANDERE DEELNEMERS AAN HET MISDRIJF, DE VLUCHT MOGELIJK TE MAKEN EN HET BEZIT VAN HET GESTOLENE TE VERZEKEREN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK IEMAND WEDERRECHTELIJK VAN DE VRIJHEID BEROVEN EN BEROOFD HOUDEN, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 5 JAAR;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 31 oktober 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 2 november 2001;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe, en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats], [adres], een bedrag van € 29.833,06, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op € 1.134,45, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
met bepaling dat indien en voorzover verdachtes medeverdachte(n), [medeverdachten 1 en 2]], voormeld bedrag zal/zullen hebben betaald, verdachte door die betaling zal zijn bevrijd;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 29.833,06 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1] voornoemd;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 138 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe, en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 2], wonende te [woonplaats], [adres], een bedrag van € 1.134,45, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
met bepaling dat indien en voorzover verdachtes medeverdachte(n), [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], voormeld bedrag zal/zullen hebben betaald, verdachte door die betaling zal zijn bevrijd;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 1.134,45 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2] voornoemd;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 22 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Quadekker, voorzitter,
Segers en Van Delden-Brouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van Van den Bosch, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 februari 2002.