ECLI:NL:RBSGR:2002:AD9525

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 02/92
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van gedetineerde aan Duitsland en psychische gezondheidstoestand

In deze zaak, die op 19 februari 2002 door de Rechtbank 's-Gravenhage werd behandeld, stond de uitlevering van eiser aan Duitsland centraal. Eiser, gedetineerd in het Huis van Bewaring te Zwolle, had een verzoek tot uitlevering ontvangen van de Duitse deelstaat Niedersachsen in verband met de invoer en handel in verdovende middelen. De rechtbank te Zwolle had eerder op 29 november 2000 al besloten dat de uitlevering toelaatbaar was, en de Hoge Raad verwierp op 16 oktober 2001 het cassatieberoep van eiser tegen deze uitspraak.

Eiser voerde aan dat zijn psychische gesteldheid niet geschikt was voor detentie en uitlevering, en dat de gevolgen van zijn uitzetting bijzonder hard zouden zijn. Hij stelde ook dat het specialiteitsbeginsel geschonden dreigde te worden, omdat hij in Duitsland al eerder was veroordeeld en een deel van zijn straf nog niet had ondergaan. De rechtbank beoordeelde de vorderingen van eiser, die primair een verbod op uitlevering eiste en subsidiair een hernieuwd medisch onderzoek naar zijn psychische gezondheid.

De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde in redelijkheid tot de beslissing kon komen om de uitlevering toe te staan. De rechtbank vond geen reden om te vrezen voor een schending van het specialiteitsbeginsel en oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in Duitsland niet goed zou worden opgevangen. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de kosten van het geding. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. R.J. Paris en is openbaar gemaakt op 19 februari 2002.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 19 februari 2002,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 02/92 van:
[eiser],
gedetineerd in het Huis van Bewaring te Zwolle,
eiser,
procureur mr. W. Taekema,
advocaat mr. K. Kok te Zwolle,
tegen:
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. A.Th.M. ten Broeke.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 12 februari 2002 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
- Bij brief van 17 oktober 2000 heeft de Duitse deelstaat Niedersachsen om uitlevering van eiser verzocht ter vervolging van eiser voor invoer van en handel in verdovende middelen (amfetamine en xtc).
- Bij uitspraak van 29 november 2000 heeft de rechtbank te Zwolle beslist dat de uitlevering van eiser toelaatbaar is. Bij advies van gelijke datum heeft zij de Minister van Justitie (hierna: de Minister) in overweging gegeven om bovenvermeld Duits verzoek in te willigen en tot uitlevering van eiser over te gaan.
- Bij arrest van 16 oktober 2001 heeft de Hoge Raad een door eiser ingesteld cassatieberoep tegen voormelde uitspraak verworpen.
- Eiser is op eigen verzoek op 5 en 10 oktober 2000 en op 12 april 2001 door psycholoog J.W. Krudde gezien en getest. Daarvan is tweemaal een beknopte psychologische rapportage opgesteld.
- Op 22 oktober 2001 is eiser bezocht door districtspsychiater F.J. Lodewegens. Naar aanleiding van het daarvan d.d. 24 oktober 2001 opgestelde rapport heeft de psychiatrisch adviseur Prof. dr. H.J.C. van Marle aan de Minister gerapporteerd dat uit het onderzoek geen factoren naar voren komen die wijzen op een dermate slechte psychische gezondheidstoestand van eiser dat uitlevering naar Duitsland niet zou kunnen plaatsvinden.
- Bij beschikking van 2 januari 2002 heeft de Minister de uitlevering van eiser naar Duitsland toegestaan.
2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
Eiser vordert -kort weergegeven- primair een verbod aan gedaagde om eiser aan Duitsland uit te leveren en subsidiair aanhouding van de procedure en een hernieuwd medisch onderzoek naar de psychische gezondheidstoestand van eiser, en/of een verbod om eiser uit te leveren zolang niet bij onherroepelijke uitspraak in hoogste instantie in kort geding is beslist, en/of een verbod om eiser uit te leveren zolang niet deugdelijk is gegarandeerd dat Duitsland het specialiteitsbeginsel strikt zal toepassen.
Daartoe voert eiser onder meer het volgende aan.
Uitlevering is onrechtmatig omdat de psychische gesteldheid van eiser zich niet verdraagt met detentie en uitlevering. De gevolgen van uitzetting zijn in verband met zijn slechte gezondheidstoestand van een bijzondere hardheid. Uitzetting is ook onrechtmatig omdat het specialiteitsbeginsel (de opgeëiste persoon zal niet voor andere feiten worden gedetineerd dan waarvoor hij wordt uitgeleverd) geschonden dreigt te gaan worden. Eiser is reeds eerder in Duitsland veroordeeld, van welke straf een deel (455 dagen) nog niet ten uitvoer is gelegd. Duitsland heeft niet gegarandeerd dat deze straf niet alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. De vraag is of gedaagde in redelijkheid tot de beslissing kon komen om de uitlevering van eiser aan Duitsland toe te staan.
3.2. Gedaagde heeft ten verwere aangevoerd dat eiser in 1998 een verbod heeft gekregen om in Duitsland te verblijven. Uit het feit dat eiser de hem toen opgelegde straf niet geheel heeft ondergaan, heeft gedaagde afgeleid dat Duitsland destijds de figuur van de 'Abschiebung' heeft toegepast. Daarbij kan een buitenlandse veroordeelde na ommekomst van de helft van zijn straf ervoor kiezen om uit zijn detentie te worden ontslagen onder de voorwaarde dat het strafrestant alsnog tenuitvoer zal worden gelegd indien betrokkene zich binnen zekere termijn weer op Duits grondgebied begeeft. Gedaagde heeft er in dit verband op gewezen dat de opgelegde voorwaarde niet wordt geschonden indien het, zoals in deze zaak, gaat om een onvrijwillige betreding van Duits grondgebied. Eiser heeft zulks niet weersproken.
3.3. Gedaagde kan worden gevolgd in zijn stelling dat er geen reden is om te vrezen voor een schending van het specialiteitsbeginsel. Naar eisers zeggen blijkt uit een document van zijn strafdossier in Duitsland dat hij meergenoemde 455 dagen nog zal moeten uitzitten. Uit de tekst van het document kan niet worden opgemaakt dat de resterende straf na uitlevering van eiser, alsnog ten uitvoer wordt gelegd. Er mag op worden vertrouwd dat de Duitse autoriteiten de verdragsbepaling betreffende het specialiteitsbeginsel (artikel 14 Europees Verdrag betreffende uitlevering) zullen naleven.
3.4. Het beroep van eiser op de hardheidsclausule kan niet slagen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in zijn geval gevaar bestaat voor ernstig blijvend psychisch lijden of dat er ernstig rekening moet worden gehouden met suïcide. De conclusie van de rapportage van districtspsychiater Lodewegens van 24 oktober 2001 is dat eiser situatief bepaalde psychische klachten heeft, maar dat eiser niet lijdt aan een ernstige psychiatrische ziekte en/of stoornis. In deze rapportage wordt overigens vermeld dat er een opvallende discrepantie is tussen eisers mededelingen over angst en spanning en zijn psychomotoriek. Blijkens de rapportage oogt eiser in het geheel niet gespannen of bevangen door angst. Uit de rapportage van psycholoog Krudde van 12 april 2001, waarin onder meer wordt gesteld dat eisers detentie een achteruitgang heeft veroorzaakt in zijn psychosociaal welbevinden, kan ook niet worden geconcludeerd dat er gevaar bestaat voor ernstig blijvend psychiatrisch lijden of voor suïcide. De in de rapportage opgenomen waarschuwing dat bij de testafname rekening moet worden gehouden met effectbejag, maakt eisers beroep niet sterker. Aannemelijk is dat de relatief lange duur van eisers detentie zijn weerslag heeft op eisers psychische gezondheid. Op dit punt heeft eiser ook een eigen verantwoordelijkheid. Ter zitting heeft eisers raadsman desgevraagd beaamd dat de lange detentie voor een belangrijk deel is veroorzaakt door de door eiser geëntameerde procedures.
3.5. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij, in geval van psychische problemen, in Duitsland niet goed zal worden opgevangen.
3.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat gedaagde in redelijkheid tot de conclusie kon komen om eiser uit te leveren. De vorderingen moeten daarom worden afgewezen. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
Wijst de vorderingen af.
Veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 896,36, waarvan € 193,-- aan griffierecht en verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad..
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 19 februari 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.
AB