ECLI:NL:RBSGR:2002:AD9528

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-926386-01
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Timmermans
  • M. Oskam
  • J. Wapenaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag na escalatie van geweld tussen verdachte en slachtoffer

Op 21 februari 2002 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag. De zaak kwam ter terechtzitting op 7 februari 2002, waar de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. P.A. Willemse, aanwezig was. De officier van justitie, mr. Van der Meer, eiste een gevangenisstraf van 12 jaar. De verdachte werd beschuldigd van het doden van een man na een gewelddadige confrontatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij het primair telastgelegde feit had begaan, en sprak hem daarvan vrij. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair telastgelegde feit, doodslag, wel bewezen.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte, gewapend met een mes, de confrontatie met het slachtoffer was aangegaan, die hem aanviel met een stofzuigerstang. De verdachte had de situatie echter niet op een verantwoorde manier weten te de-escaleren en ging over tot een fatale aanval, waarbij hij het slachtoffer meerdere keren met een mes stak, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat de wederrechtelijke aanranding ten tijde van de fatale steekpartij niet meer bestond.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 9 jaar op, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een lichte persoonlijkheidsstoornis en alcoholafhankelijkheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen respect had getoond voor het recht op leven van het slachtoffer en dat zijn handelen ernstige gevolgen had voor de nabestaanden. De rechtbank verklaarde ook dat de inbeslaggenomen voorwerpen, die bij het delict waren gebruikt, verbeurd verklaard moesten worden, terwijl andere voorwerpen aan de verdachte teruggegeven zouden worden.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-926386-01
rolnummer 0006
's-Gravenhage, 21 februari 2002
De Rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op 8 maart 1963 te Leiden,
[adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7 februari 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsvrouw mr P.A. Willemse, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Van der Meer heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding impliciet primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1, 2, 3, 4, 11 en 12 zullen worden verbeurdverklaard, dat de voorwerpen genummerd 13 en 14 zullen worden onttrokken aan het verkeer en dat de overige voorwerpen zullen worden teruggeven aan verdachte.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding impliciet primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding impliciet subsidiair telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte ten aanzien van het telastgelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Wanneer verdachte aankomt bij de woning van het slachtoffer staat deze in de deuropening met een hamer in de hand. Het slachtoffer gooit deze naar verdachte. Verdachte vlucht en rent negen verdiepingen naar beneden. Het slachtoffer en diens vriend volgen verdachte naar beneden bewapend met een dopsleutel en een stofzuigerstang. Beneden aangekomen slaan de mannen verdachte met de stang. Verdachte houdt hieraan een gebroken kaak en blauwe plekken op armen en rug over. Het slachtoffer blijft verdachte achtervolgen en deze raakt buiten adem, is uitgeput en heeft pijn. Er was toen geen ander alternatief dan de aanval te keren. Verdachte heeft derhalve gehandeld uit noodweer. Mocht hij daarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging hebben overschreden, dan is dit het gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding van zijn lijf en dient artikel 41, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht toepassing te vinden.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Alhoewel vaststaat dat verdachte ernstig is mishandeld door latere het slachtoffer, blijkt uit getuigenverklaringen ook dat de vriend van het slachtoffer op een zeker moment de achtervolging van verdachte staakt en wegloopt en dat de stofzuigerstang waarmee het slachtoffer verdachte belaagde in het bezit komt van verdachte. Het latere slachtoffer is dan ongewapend. Verdachte is daarentegen in het bezit van een mes en eerdergenoemde stofzuigerstang. Op dat moment is de wederrechtelijke aanranding ten einde en kan niet meer gesproken worden van een noodweersituatie. Verdachte is vervolgens in de gelegenheid om zich van de plaats des onheils te verwijderen, maar gaat in plaats daarvan over tot de aanval. De omstandigheid dat de gewraakte handelingen van verdachte eerst een aanvang hebben genomen nadat de noodweersituatie ten einde is staat een geslaagd beroep op noodweer in de weg, hetgeen in beginsel eveneens geldt voor het beroep op noodweerexces.
Voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat, ofschoon de noodweersituatie reeds niet meer bestond op het moment dat verdachte de tegenaanval inzette, verdachtes handelen het onmiddellijke en rechtstreekse gevolg is geweest van een heftige gemoedsbeweging die door de aanval van het slachtoffer in het leven is geroepen (HR 18 oktober 1988, NJ 1989, 511), geldt het volgende. Verdachte is gewapend met een mes en de stofzuigerstang achter het ongewapende slachtoffer aangegaan, waarbij het slachtoffer op een gegeven moment ten val komt. Terwijl het slachtoffer weerloos op de grond ligt slaat verdachte het slachtoffer meermalen op zijn lichaam met de stofzuigerstang en steekt hem meermalen met een mes, waaronder één steek dwars door het hart. Dit doet hij met een dusdanige kracht dat het lemmet van het mes afbreekt. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van dien aard zijn dat zij in redelijkheid niet zijn aan te merken als een afweerhandeling en/of een verontschuldigbare afweerreactie op de (inmiddels beëindigde) wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en het beroep op noodweerexces.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen straf het navolgende overwogen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Verdachte heeft zich naar de woning van het latere slachtoffer begeven terwijl hij in het bezit was van een keukenmes. Dit ondanks het feit dat verschillende eerdere ontmoetingen tussen beiden al op confrontaties waren uitgelopen. Bij de woning aangekomen gooit verdachte stoelen tegen de voordeur, waarna de situatie snel escaleert. Het latere slachtoffer en een derde persoon nemen een stofzuigerstang en een dopsleutel ter hand en stappen op verdachte af, die wegvlucht. Terwijl verdachte tracht weg te fietsen wordt hij door het slachtoffer krachtig met een stofzuigerstang op de rug geslagen. Vervolgens rent het slachtoffer met de stofzuigerstang achter verdachte aan. Op een gegeven moment raakt het slachtoffer de stang kwijt en zijn de rollen omgekeerd. Verdachte steekt het slachtoffer, terwijl deze weerloos op de grond ligt, met kracht door het hart. Ook zien getuigen verdachte het slachtoffer diverse malen met een voorwerp op het lichaam en het hoofd slaan. In de ambulance overlijdt het slachtoffer aan zijn verwondingen.
Het opzettelijk doden van een medemens geldt als een der zwaarste vergrijpen die in ons rechtssysteem denkbaar is. Verdachte heeft er met zijn daad blijk van gegeven volstrekt geen respect te hebben voor het meest fundamentele recht van een mens, namelijk het recht op leven. Voor de nabestaanden zal het onherstelbare verlies van hun dierbare diepe gevoelens van verdriet en verslagenheid nalaten. Het door verdachte gepleegde feit veroorzaakt tevens gevoelens van afschuw, onrust en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit alles verdachte bijzonder zwaar aan. Op een dergelijk ernstig feit kan niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
De rechtbank betrekt in de straftoemeting echter wel de omstandigheid dat ook het slachtoffer zich niet onbetuigd heeft gelaten door achter verdachte aan te gaan met een stofzuigerstang en deze hiermee te mishandelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport d.d. 3 februari 2002 van L. van de Sande, psycholoog, verdachte betreffende. De deskundige concludeert dat er bij verdachte ten tijde van het telastgelegde feit sprake was een lichte persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke trekken en een forse alcoholafhankelijkheid. Zij acht verdachte deswege licht verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare. De deskundige is voorts van mening dat verdachte een behandeling zou moeten ondergaan die gericht is op zijn alcoholmisbruik. Daarbij zou tevens aandacht moeten worden besteed aan zijn slechte agressieregulatie, zijn sociale vaardigheden en zijn afhankelijkheid van relaties. Indien de rechtbank termen aanwezig acht voor het opleggen van een voorwaardelijke straf geeft de deskundige haar in overweging verdachte tot deelname aan een dergelijke behandeling te verplichten middels het opleggen van een bijzondere voorwaarde. Indien een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt opgelegd adviseert de deskundige in detentie reeds een aanvang met de behandeling te maken.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van een voorlichtingsrapport van 20 december 2001 van de Sector justitiële verslavingszorg van Psycho-Medisch centrum Parnassia te 's-Gravenhage, opgemaakt en ondertekend door P. Walhout. Uit dit rapport blijkt dat verdachte een lange geschiedenis kent van verslaving aan - met name - alcohol. Mocht verdachte op korte termijn uit detentie worden ontslagen dan acht de rapporteur behandeling van verdachte voor zijn verslavingsproblematiek geïndiceerd in de therapeutische gemeenschap De Keet te Portugaal. Indien verdachte tot een (langere) vrijheidsstraf wordt veroordeeld dan zou hij in de ogen van de rapporteur een geschikte kandidaat zijn voor deelname aan een penitentiair programma.
De rechtbank heeft tot slot in aanmerking genomen dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 1 november 2001 vele malen eerder is veroordeeld, waaronder voor feiten met een gewelddadig karakter. Verdachte heeft uit deze veroordelingen klaarblijkelijk geen lering getrokken.
Alles afwegende acht de rechtbank een vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1 tot en met 5 en de voorwerpen genummerd 11 tot en met 14 verbeurdverklaren, zijnde deze voorwerpen voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het bewezenverklaarde feit is begaan;
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 6 tot en met 10, te weten verschillende kleding-stukken.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 33, 33a en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding impliciet primair telastgelegde heeft begaan (voorzover het betreft de voorbedachte raad) en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding impliciet subsidiair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
DOODSLAG;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op: 30 oktober 2001;
in voorlopige hechtenis gesteld op: 2 november 2001;
verklaart verbeurd de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1 tot en met 5 en de voorwerpen genummerd 11 tot en met 14;
gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 6 tot en met 10;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mrs Timmermans, voorzitter,
Oskam en Wapenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr De Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2002.