RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-900724-01
rolnummer 0003
's-Gravenhage, 21 februari 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op 20 oktober 1971 te Paramaribo (Suriname),
[adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7 februari 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr Scholtus, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr Hemstede heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft tevens geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 3.176,50 ten behoeve van het slachtoffer genaamd J.D.T.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat de aanhouding van verdachte op 1 november 2001 onrechtmatig is geschied. De aanhouding buiten heterdaad is verricht op grond van het dactyloscopisch signalement van verdachte, dat blijkens het dactyloscopisch rapport zou overeenstemmen met de vingerafdruk die op 1 november 2001 is aangetroffen in de woning van het slachtoffer. Echter, het dactyloscopisch signalement is blijkens datzelfde rapport eerst vervaardigd op 2 november 2001. Op het moment dat de officier van justitie toestemming verleende voor de aanhouding bestond er jegens verdachte geen redelijk vermoeden van schuld. Dientengevolge zijn de verklaringen van verdachte bij de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting onrechtmatig verkregen, hetgeen moet leiden tot uitsluiting van die verklaringen tot het bewijs. De raadsman concludeert dat er hierdoor onvoldoende wettig bewijs is dat verdachte de telastgelegde feiten heeft begaan en dat deze dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Op 28 oktober 2001 heeft getuige tegenover het slachtoffer verklaard dat hij had gezien dat een persoon die hij kende als "Bijnaam" in het perceel X te Den Haag spullen van haar in een prullenbak had gegooid. Op 29 oktober 2001 bleek bij de Regionale Herkenningsdienst Haaglanden dat verdachte in het perceel X te Den Haag zijn verblijfplaats had en dat hij als bijnaam "…" gebruikt. De rechtbank overweegt dat op grond van deze informatie reeds een redelijk vermoeden van schuld tegenover verdachte bestond op basis waarvan tot aanhouding van verdachte kon worden overgegaan. Daarbij komt dan op 1 november 2001 nog de identificatie van een dactyloscopisch spoor, aangetroffen in de woning van het slachtoffer op het dactyloscopisch signalement van verdachte. Uit het dactyloscopisch rapport blijkt dat de identificatie heeft plaatsgevonden op 1 november 2001. Dit wordt ondersteund door de verslaglegging in het loopproces-verbaal dat op 1 november 2001 om 9:50 uur de uitslag van het dactyloscopisch onderzoek voorhanden was waarna toestemming is verkregen verdachte buiten heterdaad aan te houden. Nu het feitelijk onmogelijk is een identificatie te verrichten zonder dactyloscopisch signalement moet het ervoor worden gehouden dat per abuis een onjuiste datum van het dactyloscopisch signalement, te weten 2 november 2001, in het rapport is vermeld. Gesteld noch gebleken is dat eerst na aanhouding van verdachte voor deze zaak voor de eerste maal een dactyloscopisch signalement van hem is afgenomen. De aanhouding van verdachte later die dag is dan ook rechtmatig verricht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen straf het navolgende overwogen.
Verdachte zich heeft tezamen met een mededader schuldig gemaakt aan woninginbraak waarbij gebruik is gemaakt van geweld. Verdachte is via een bovenlicht de woning binnen geklommen, waarna hij de voordeur voor zijn mededader heeft geopend. Vervolgens nemen zij daar goederen van hun gading mee. Aangezien de daders - klaarblijkelijk - ontevreden zijn over de tot op dat moment verkregen buit, keren zij tot twee keer toe terug in de woning. De laatste maal schroomt verdachte niet om naar de slaapkamer van de 64-jarige bewoonster te gaan en haar, terwijl zij nog slaapt, twee halskettingen van de nek te rukken en de door haar gedragen armbanden van haar pols te trekken.
Door zijn handelswijze heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, hetgeen bij haar een groot gevoel van onveiligheid en onrust teweeg heeft gebracht. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij daarbij op een gewelddadige en zeer brutale wijze te werk is gegaan. Van een dergelijke overrompelende confrontatie in het eigen woonhuis kan het slachtoffer, zo leert de ervaring, een lange psychische nasleep ondervinden. Bovendien hebben verdachte en zijn mededader goederen weggenomen aan welke het slachtoffer op gevoelsgronden sterk is gehecht en die derhalve onvervangbaar zijn. Voor deze consequenties heeft verdachte zijn ogen gesloten. Hij heeft zich louter laten leiden door eigen financieel gewin opdat hij zijn verslaving aan cocaïne zou kunnen bekostigen.
De rechtbank heeft kennis genomen van een verdachte betreffend reclasseringsrapport d.d. 5 februari 2002, opgemaakt en ondertekend door L. Falet. Uit dit rapport blijkt dat verdachte een langdurige geschiedenis kent van verslaving aan cocaïne en alcohol. De reclassering geeft te kennen dat verdachte geschikt is bevonden voor het 24-uursprogramma Triple-Ex van Psycho-medisch centrum Parnassia en geeft de rechtbank in overweging om verdachte bij een voorwaardelijk strafdeel een verplicht reclasseringscontact op te leggen, waarbij verdachte tevens wordt verplicht tot deelname aan een klinisch programma gericht op zijn verslavingspro-blematiek.
Verdachte is blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 1 november 2001 vele malen eerder veroordeeld voor onder meer diefstal met geweld. Daarbij is hem eerder een voorwaardelijke strafdeel opgelegd met bijzondere voorwaarden en aldus de mogelijkheid geboden om door middel van hulpverlening en behandeling zijn middelengebruik een halt toe te roepen. Verdachte heeft de hem geboden kansen echter niet gegrepen en evenmin lering getrokken uit voormelde veroordelingen.
Alles overwegende is rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Vordering van de benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel.
J.D.T, wonende te 's-Gravenhage, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.176,50.
Deze vordering is - voorzover deze geen groter bedrag beloopt dan € 1.500,00 - ter terechtzitting voldoende onderbouwd door de gemachtigde van de benadeelde partij, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - zijn grondslag vindt in de bij dagvaarding aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde ontvankelijk is in haar vordering en deze toewijzen tot een bedrag van € 1.500,00.
Voor zover de vordering een groter bedrag beloopt, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
Nu verdachte jegens bovengenoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die aan haar door de bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.500,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd J.D.T. De rechtbank zal de duur van de vervangende hechtenis bepalen op 30 dagen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 24c, 36f, 47, 56, 57, 63, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
MEDEPLEGEN VAN DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN;
de voortgezette handeling van:
MEDEPLEGEN VAN DIEFSTAL WAARBIJ DE SCHULDIGE ZICH DE TOEGANG TOT DE PLAATS VAN HET MISDRIJF HEEFT VERSCHAFT DOOR MIDDEL VAN INKLIMMING;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op: 1 november 2001;
in voorlopige hechtenis gesteld op: 6 november 2001;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 1.500,00 en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan J.D.T, wonende te 's-Gravenhage, een bedrag van € 1.500,=, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding, en dat deze haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.500,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd J.D.T;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mrs Timmermans, voorzitter,
Oskam en Wapenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr De Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2002.