RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/925189-01
rolnummer 3
's-Gravenhage, 25 februari 2002.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats],
[adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 februari 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsvrouw mr Fillekes, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr Rijsdorp heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 923,62 subsidiair 18 dagen hechtenis ten behoeve van de benadeelde partij genaamd R.R.R.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Strafbaarheid van de verdachte / verweer psychische overmacht.
De raadsvrouw van verdachte voert aan dat verdachte niet strafbaar is, aangezien hij zich op psychische overmacht beroept. Zij stelt daartoe dat de sociaal-culturele factoren van zodanige aard waren dat verdachte heeft gehandeld onder invloed van een geestelijke druk, als gevolg van externe omstandigheden, die zodanig was dat hij daaraan redelijkerwijs geen weerstand had kunnen en behoren te bieden. Verdachte kon niet anders dan zijn ouders bijstaan omdat zijn zus de familie-eer had verkwanseld.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De deskundige Sukhai stelt in zijn rapport dat de handelingen van verdachte dienen te worden geplaatst tegen zijn culturele en religieuze achtergrond. Gelet op het vorenstaande en hetgeen ter terechtzitting hieromtrent naar voren is gekomen, acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte onder grote druk heeft gehandeld. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat met name het optreden van de ouders van verdachte op de bewuste avond daarbij ook een belangrijke rol heeft gespeeld.
In de rapporten van psychiater Blansjaar, psycholoog Roorda-De Man en het Pieter Baan Centrum, wordt geconcludeerd dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis dan wel een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en dat hij het ontoelaatbare van zijn handelen heeft kunnen inzien. Aangenomen mag worden dat ook bij verdachte het normbesef bestaat dat hij een ander niet van het leven mag beroven. De rechtbank weegt tevens mee dat zowel uit het dossier als tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte, onafhankelijk van de mening van zijn ouders, standpunten inneemt en beslissingen neemt.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat van verdachte meer weerstand kon en mocht worden verwacht tegen de druk van de omstandigheden. De rechtbank acht verdachtes handelen, in aanmerking genomen dat andere reacties van verdachte ook denkbaar en - onder voormelde druk - zeer wel mogelijk waren geweest en verdachte voor de meest extreme reactie heeft gekozen, disproportioneel.
De rechtbank acht derhalve niet aannemelijk geworden dat verdachte heeft gehandeld in een toestand van psychische overmacht en verwerpt het verweer.
Verdachte is deswege strafbaar, nu ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft, nadat hij er van op de hoogte raakte dat zijn zus een relatie had en symbolisch getrouwd was met het latere slachtoffer, zijn zus geslagen. Zijn moeder heeft hij horen zeggen dat zij 'twee lijken' wilde zien. Ook zijn aanwezige vader heeft zich in soortgelijke bewoordingen uitgelaten. Met zijn vader, moeder, twee tantes, een oom en zijn zus is hij naar het huis van het latere slachtoffer gereden. Onderweg heeft verdachte een heel arsenaal aan wapens (een boksbeugel, messen en zwaarden) opgehaald en bij zich gestoken. Bij de woning van het latere slachtoffer aangekomen heeft de vader van verdachte de deur met een knuppel ingeslagen en heeft verdachte het onstane gat in de deur met een stang groter gemaakt. In de woning is het slachtoffer geslagen en klemgezet. Verdachte heeft daarna direct en meerdere malen gestoken in - onder meer - buik- en borststreek van het slachtoffer, tengevolge waarvan het slachtoffer is overleden. Het slachtoffer had 20 steekwonden.
Verdachte was voor het bewezenverklaarde feit aanwezig bij een familiebijeenkomst, waarin werd besloten dat er iets gedaan moest worden aan de situatie tussen de zus en het latere slachtoffer. Zijn ouders lieten zich in diverse bewoordingen uit over het doden van het latere slachtoffer. Verdachte is met zijn ouders en anderen en voorzien van verscheidene wapens meegegaan naar het slachtoffer.
Door deze handelwijze staat voor de rechtbank vast dat verdachte, hoewel wellicht op dat moment geëmotioneerd, zijn daad heeft begaan na kalm beraad en rustig overleg.
Door het plegen van dit misdrijf is de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed aangedaan. Tevens heeft verdachte grote maatschappelijke onrust veroorzaakt en is de rechtsorde ernstig geschokt.
Omtrent de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een op zijn naam staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Voorts weegt de rechtbank mee het psychiatrisch rapport van dr. B.A. Blansjaar d.d. 29 maart 2001 en het psychologisch rapport van drs. E.S.J. Roorda - de Man d.d. 29 april 2001, waarin deze onder meer concluderen dat er ten tijde van het begaan van de aan verdachte telastgelegde feiten geen sprake was van een ziekelijke stoornis dan wel een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en dat het telastgelegde geheel aan verdachte kan worden toegerekend.
Tevens heeft de rechtbank in haar oordeel betrokken het rapport van de Psychiatrische Observatiekliniek Pieter Baan Centrum, opgemaakt en ondertekend d.d. 21 december 2001 door H.A. van Kempen, psycholoog en A.W.M. Mooij, zenuwarts. Ook zij concluderen dat het aan verdachte telastgelegde feit hem kan worden toegerekend.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt die tot de hare.
Tenslotte heeft de rechtbank acht geslagen op een Voorlichtingsrapport van de Reclassering d.d. 10 april 2001.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, een gevangenisstraf als door de officier van justitie gevorderd passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij.
R.R.R., wonende te 's-Gravenhage, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 6465,36.
Deze vordering is door de verdediging niet weersproken en is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 923,62 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd R.R.R.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 24c, 36f, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 4 februari 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 7 februari 2001;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan R.R.R. wonende te 's-Gravenhage, een bedrag van € 6465,36, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening aan de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 923,62 ten behoeve van het slachtoffer genaamd R.R. R.;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 18 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen, alsmede dat betaling door de medeverdachten van méér dan € 5.541,72 aan de benadeelde partij, de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling aan de staat voor dat meerdere doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Quadekkers, voorzitter,
Wattèl en Goudswaard, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Vreeling, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 februari 2002.
Mr Goudswaard is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.