RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/925184-01
rolnummer 4
's-Gravenhage, 25 februari 2002.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1958 te [woonplaats] (Suriname),
[adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 februari 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsvrouw mr Nederpel, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr Rijsdorp heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het haar bij dagvaarding telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 923,62 subsidiair 18 dagen hechtenis ten behoeve van de benadeelde partij genaamd R.R.R.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Strafbaarheid van de verdachte / verweer psychische overmacht.
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte onder enorme psychische druk heeft gehandeld, waarbij de sociaal-culturele factoren een grote rol speelden. Zij beroept zich op psychische overmacht. Die avond werd de situatie voor verdachte zo onhoudbaar dat zij deze niet meer kon overzien. Ook al heeft zij wellicht het ontoelaatbare van haar handelen kunnen inzien, dat betekent nog niet dat zij de vrijheid had om anders te handelen dan zij gedaan heeft. Van haar te verlangen dat zij naar minder vergaande middelen had kunnen grijpen, is in de gegeven onoverzichtelijke situatie van die avond, gelet op de beperktheid van haar verstandelijke vermogens, overvraagd, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De deskundige Sukhai stelt in zijn rapport dat de handelingen van verdachte dienen te worden geplaatst tegen haar culturele en religieuze achtergrond. Gelet op het vorenstaande en hetgeen ter terechtzitting hieromtrent naar voren is gekomen, acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte onder grote druk heeft gehandeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Psychiatrische Observatiekliniek Pieter Baan Centrum, waarin geconcludeerd wordt dat verdachte ten tijde van het plegen van het haar telastgelegde weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest haar wil in vrijheid te bepalen. Geconcludeerd wordt dat verdachte lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens dat het feit haar in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
Handelen onder druk brengt echter niet zonder meer mee dat het handelen onvermijdelijk was en aan de handelende persoon niet kan worden verweten. In casu gaat het om het meest absolute recht in onze rechtscultuur - waartoe ook verdachte behoort, namelijk het recht op leven. Aangenomen mag worden dat ook bij verdachte het normbesef bestaat dat zij een ander niet van het leven mag beroven. De rechtbank acht verdachtes handelen, ondanks haar woede en beperkte vermogens, in aanmerking genomen dat andere reacties van verdachte ook denkbaar en mogelijk waren geweest en verdachte voor de meest extreme reactie heeft gekozen, disproportioneel.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat van verdachte meer weerstand kon en mocht worden verwacht tegen de op haar liggende druk en de omstandigheden.
De rechtbank acht derhalve niet aannemelijk dat verdachte heeft gehandeld in een toestand van psychische overmacht en verwerpt het verweer.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft, nadat zij er van op de hoogte raakte dat haar dochter een relatie had en symbolisch getrouwd was met het latere slachtoffer , gezegd dat zij 'twee lijken' wilde zien. Ook haar aanwezige ex-echtgenoot en zoon hebben zich in soortgelijke bewoordingen uitgelaten. Met name op aandringen van verdachte, is zij samen met haar ex-echtgenoot, haar zoon, twee zussen, een broer, een zwager en haar dochter naar het huis van het latere slachtoffer gereden. Onderweg heeft de zoon van verdachte wapens opgehaald in het huis van zijn vader. Bij de woning van het latere slachtoffer aangekomen, hebben haar ex-echtgenoot en zoon de deur met een knuppel ingeslagen. In de woning heeft verdachte het latere slachtoffer geslagen en gekrabd. Tevens heeft zij hem twee maal met een knuppel geslagen. Het slachtoffer is klemgezet, waarna hij 20 maal is gestoken, tengevolge waarvan hij is overleden.
Verdachte was hiervoor bij de familiebijeenkomst waarin werd overlegd dat zowel het slachtoffer als de zus dood moesten. Sterker nog, zij nam het initiatief en riep dat zij 'twee lijken' wilde zien en dat zij 'de schuld wel op zich nam'. Onderweg naar de woning van het slachtoffer heeft zij tegen haar broer, die de zaak wilde sussen, gezegd (met een mes in haar handen) "als jij ertussen komt, krijg je er ook een".
Door deze handelwijze, mede ook in aanmerking genomen het tijdsverloop tussen de familiebijeenkomst en de gewraakte handelingen, staat voor de rechtbank vast dat verdachte, hoewel wellicht op dat moment geëmotioneerd, het feit heeft begaan na kalm beraad en rustig overleg.
Door het plegen van dit misdrijf is de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed aangedaan. Tevens heeft verdachte grote maatschappelijke onrust veroorzaakt en is de rechtsorde ernstig geschokt.
Omtrent de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het psychiatrisch rapport van drs. B.A. Blansjaar d.d. 22 maart 2001 en het psychologisch rapport van drs. E.S.J. Roorda - de Man d.d. 13 april 2001, waarin deze onder meer concluderen dat verdachte toerekeningsvatbaar te achten is.
Tevens heeft de rechtbank in haar oordeel betrokken het rapport van de Psychiatrische Observatiekliniek Pieter Baan Centrum, opgemaakt en ondertekend d.d. 21 december 2001 door H.A. van Kempen, psycholoog en A.W.M. Mooij, zenuwarts, waaruit blijkt dat verdachte een licht gebrekkige karakterstructuur heeft die gekenmerkt is door de aanwezigheid van theatrale trekken, wat maakt dat het belangrijk is dat de werkelijkheid zich voegt naar ideaalbeelden of dat de schijn hiervan wordt voorgewend. Gezien de tekorten in verstandelijke aanleg en met de ontwikkeling van de persoonlijkheid gegeven beperkingen kan geconcludeerd worden tot enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid, aldus dit rapport.
De rechtbank neemt deze laatste conclusie over en maakt die tot de hare.
De rechtbank gaat er derhalve van uit dat het feit in enigszins verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Deze omstandigheid kan slechts in geringe mate in het voordeel van verdachte strekken. Daar staat verder tegenover dat verdachte als de initiatiefneemster van het feit moet worden beschouwd: zij heeft geroepen dat zij "twee lijken" wilde zien. Haar agressie is tijdens de rit naar de woning van het slachtoffer niet verminderd. Ook ter plaatse gekomen heeft zij een zeer actieve rol gehad. In het feitelijk geweld tegen het slachtoffer heeft zij voorts een belangrijk aandeel gehad. Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank een zwaardere straf passend en geboden acht dan de officier van justitie heeft gevorderd.
De vordering van de benadeelde partij.
R.R.R., wonende te 's-Gravenhage, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 6465,36.
Deze vordering is door de verdediging niet weersproken en is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 923,62 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd R.R.R..
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 24c, 36f, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 4 februari 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 7 februari 2001;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan R.R.R, wonende te 's-Gravenhage, een bedrag van € 6465,36, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening aan de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 923,62 ten behoeve van het slachtoffer genaamd R.R.R.;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 18 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen, alsmede dat betaling door de medeverdachten van méér dan € 5.541,72 aan de benadeelde partij, de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling aan de staat voor dat meerdere doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Quadekker, voorzitter,
Wattèl en Goudswaard, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Vreeling, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 februari 2002.
Mr Goudswaard is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.