ECLI:NL:RBSGR:2002:AD9602

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 02/105
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.C. Gisolf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding van Slobodan Miloševic tegen het Internationaal Tribunaal en de Staat der Nederlanden

In deze zaak, die op 26 februari 2002 door de Rechtbank 's-Gravenhage werd behandeld, vorderde Slobodan Miloševic, voormalig president van de Federale Republiek Joegoslavië, in kort geding de Staat der Nederlanden en het Internationaal Tribunaal voor de vervolging van personen verantwoordelijk voor ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht. Miloševic, die op dat moment in voorlopige hechtenis zat in de VN-detentie-eenheid in Scheveningen, stelde dat zijn recht op onbelemmerde communicatie met zijn advocaten werd geschonden. Hij vorderde dat de gedaagden binnen 48 uur na betekening van het vonnis in overleg zouden treden om deze schending te verhelpen.

De rechtbank oordeelde dat het Tribunaal immuniteit genoot op basis van internationale verdragen, waaronder het Immuniteitenverdrag en de zetelovereenkomst tussen Nederland en de VN. De rechtbank stelde vast dat het Tribunaal geen afstand had gedaan van deze immuniteit en dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was om van de vorderingen van Miloševic kennis te nemen. De president van de rechtbank verklaarde zich onbevoegd en weigerde de gevraagde voorzieningen. Tevens werd Miloševic veroordeeld in de kosten van het geding.

De uitspraak benadrukt de primacy van het Tribunaal boven nationale rechtbanken en de verplichting van staten om samen te werken met het Tribunaal in de vervolging van verdachten. De rechtbank concludeerde dat de Nederlandse wet niet van toepassing was op de vrijheidsbeneming van Miloševic door het Tribunaal, en dat de Nederlandse rechter geen bemoeienis had met deze zaak. De beslissing werd genomen in het kader van de internationale rechtsorde en de bescherming van mensenrechten.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 26 februari 2002,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 02/105 van:
Slobodan Miloševic,
wonende te Belgrado (Federale Republiek Joegoslavië),
thans verblijvende te Scheveningen, gemeente Den Haag,
eiser,
procureur mr. A.B.B. Beelaard,
advocaten mrs. E. Olof en N.M.P. Steijnen te Zeist,
tegen:
1. het Internationaal Tribunaal voor de vervolging van personen verantwoordelijk voor ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht op het grondgebied van het voormalig Joegoslavië sedert 1991, in rechte vertegenwoordigd door de griffier, gevestigd te Den Haag,
niet verschenen,
2. de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en de president van de rechtbank te Den Haag), zetelende te 's-Gravenhage,
procureur mr. Cécile M. Bitter,
gedaagden.
Gedaagden worden hierna ook afzonderlijk aangeduid als het Tribunaal en de Staat.
1. Het verloop van het geding
Ter zitting van 11 februari 2002 heeft eiser geconcludeerd en gevorderd overeenkomstig de dagvaarding. Hij heeft verzocht verstek te verlenen tegen het Tribunaal. De beslissing op dit verzoek is aangehouden om te worden beslist tegelijkertijd met het eindvonnis in dit kort geding. De Staat heeft verweer gevoerd. Hierbij is opgemerkt dat hem bekend is dat het Tribunaal mr. Steijnen in verband met de behandeling van de zaak bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) op dezelfde wijze zal behandelen als is geregeld voor de raadslieden bij de behandeling voor het Tribunaal, en dat eiser en mr. Steijnen binnen het kader van de ter zake geldende regelingen dezelfde voorrechten zullen genieten. In zoverre zijn volgens de Staat de eisen die hierop zijn gericht achterhaald. Partijen hebben nog gere- en dupliceerd en hebben vonnis gevraagd.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 12 februari 2002 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
a. Bij Resolutie 827 van 25 mei 1993 (Tractatenblad 1993, 168) (hierna: resolutie 827) heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN), "acting under Chapter VII of the Charter of the United Nations" (hierna: het Handvest), besloten tot de oprichting van een internationaal tribunaal "for the sole purpose of prosecution of persons responsible for serious violations of international humanitarian law commited in the territory of the former Yugoslavia since 1991" (hierna: het Tribunaal). In de bijlage bij de resolutie is het Statuut
van het Tribunaal (hierna: het Statuut) opgenomen. In artikel 31 van het Statuut
is bepaald dat het Tribunaal in 's-Gravenhage is gevestigd.
b. Artikel 9, tweede lid, van het Statuut luidt als volgt:
"The International Tribunal shall have primacy over national courts. At any stage of the procedure, the International Tribunal may formally request national courts to defer to the competence of the International Tribunal in accordance with the present Statute and the Rules of Procedure and Evidence of the International Tribunal."
Artikel 29, eerste lid, van het Statuut luidt als volgt:
"States shall co-operate with the International Tribunal in the investigation and prosecution of persons accused of committing serious violations of international humanitarian law."
Artikel 30 leden 1 en 2 van het Statuut luiden als volgt:
"1.The Convention on the Privileges and Immunities of the United Nations of 13 February 1946 [hierna: het Immuniteitenverdrag] shall apply to the International Tribunal, the judges, the Prosecutor and his staff, and the Registrar and his staff.
2. The judges, the Prosecutor and the Registrar shall enjoy the privileges and immunities, exemptions and facilities accorded to diplomatic envoys, in accordance with international law."
c. In het Immuniteitenverdrag is in artikel II section 2 als volgt bepaald:
"Section 2. The United Nations, its property and assets wherever located and by whomsoever held, shall enjoy immunity from every form of legal process except insofar as in any particular case it has expressly waived its immunity (…).
d. De verhouding tussen Nederland -als gastland- en het Tribunaal is vastgelegd in het Verdrag tussen Nederland en de VN van 29 juli 1994 (Trb. 1994, nr. 189) (hierna: de zetelovereenkomst). In de zetelovereenkomst wordt praktische uitvoering gegeven aan enkele in het Statuut opgenomen bepalingen. Nederland heeft door middel van de Wet van 21 april 1994 (Stb. 1994, 308) (hierna: de uitvoeringswet) uitvoering gegeven aan Resolutie 827 en het Statuut.
In artikel 17 van de uitvoeringswet is als volgt bepaald:
"De Nederlandse wet is niet van toepassing op vrijheidsontneming ondergaan op last van het Tribunaal binnen aan het Tribunaal in Nederland ter beschikking staande ruimten."
e. In artikel VIII van de zetelovereenkomst is als volgt bepaald: "The Tribunal, its funds and assets and other property, wherever located and by whomsoever held, shall enjoy immunity from every form of legal process, except insofar as in any particular case the Tribunal has expressly waived its immunity. (…)"
f. Eiser is de voormalige President van de Federale Republiek Joegoslavië.
g. Eiser is op 1 april 2001 in Belgrado aangehouden ter zake zijn vervolging voor strafbare feiten. Eiser is op 29 juni 2001 in verband met een aanhoudingsbevel van het Tribunaal van 22 januari 2001 aan het Tribunaal overgedragen. Eiser is vervolgens in de VN-detentie-eenheid (hierna: de detentie-eenheid) in het Penitentiair Complex Scheveningen geplaatst. De detentie-eenheid is uitsluitend bestemd voor hechtenis van verdachten die worden vervolgd voor het Tribunaal. Eiser bevindt zich tot op heden in voorlopige hechtenis in de detentie-eenheid.
h. Het regime dat op gedetineerden in de detentie-eenheid van toepassing is is geregeld in "Rules governing the detention of persons awaiting trial or appeal before the tribunal or otherwise detained on the authority of the tribunal ("rules of detention") (hierna: detentieregels). In 'rule' 67 van de detentieregels is onder meer als volgt bepaald:
Each detainee shall be entitled to communicate fully and without restraint with his defence counsel, with the assistance of an interpreter where necessary. All such correspondence and communications shall be privileged.
(…)
(D) Interviews with legal counsel and interpreters shall be conducted in the sight but not within the hearing, either direct or indirect, of the staff of the detention unit."
i. In 'rules' 84 tot en met 88 van de detentieregels is een klachtenregeling voor gedetineerden, die zich in de detentie-eenheid bevinden vastgelegd. Die klachtenregeling is nader uitgewerkt in de 'Regulations for the establishment of a complaints procedure for detainees (IT/96) Issued by the Registrar April 1995'.
j. Bij dagvaarding van 14 augustus 2001 heeft eiser primair gevorderd de Staat (Ministerie van Algemene Zaken en Buitenlandse Zaken) te veroordelen hem onvoorwaardelijk in vrijheid te stellen.
k. Bij vonnis van 31 augustus 2001 heeft de president van deze rechtbank zich onbevoegd verklaard om van de vordering van eiser kennis te nemen.
l. Het door eiser tegen het vonnis ingestelde hoger beroep bij het gerechtshof te Den Haag is op verzoek van eiser (op de rol van 17 januari 2002) geroyeerd.
m. Op 20 december 2001 heeft mr. Steijnen, namens eiser, een klacht bij het EHRM ingediend.
n. Bij dagvaarding van 25 januari 2002 heeft eiser onder meer het Tribunaal gedagvaard om in kort geding te verschijnen ter zitting van 11 februari 2002.
Bij brief van 5 februari 2002 heeft de griffier, namens het Tribunaal, meegedeeld op 11 februari 2002 niet te zullen verschijnen. Het Tribunaal heeft daarbij een beroep gedaan op de aan het Tribunaal toekomende immuniteit op grond van artikel VIII van de zetelovereenkomst.
3. De verstekverlening
In artikel 105 lid 1 van het Handvest is bepaald dat de VN op het grondgebied van elk van haar leden de voorrechten en immuniteiten geniet die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van haar doelstellingen. In artikel 30 lid 1 van het Statuut, dat deel uitmaakt van resolutie 827, alsmede in artikel IV van de zetelovereenkomst is het Immuniteitenverdrag van toepassing verklaard op het Tribunaal. In artikel II van het Immuniteitenverdrag en in artikel VIII van de zetelovereenkomst is bepaald dat "The United Nations [respectievelijk] The Tribunal (…) shall enjoy immunity from every form of legal process, except insofar as in any particular case it [lees: the United Nations] [respectievelijk] the Tribunal has expressly waived its immunity." Hieruit volgt dat het Tribunaal een beroep op immuniteit toekomt. Vaststaat immers dat het Tribunaal in de onderhavige zaak geen afstand van die immuniteit heeft gedaan. De stelling van eiser dat de immuniteit slechts betrekking heeft op bezittingen van het Tribunaal is onjuist. Uit de opsomming in artikel II van het Immuniteitenverdrag en in artikel VIII van de zetelovereenkomst valt immers niet anders af te leiden dan dat behalve het Tribunaal, ook "its funds, assets an other property" zich op immuniteit kunnen beroepen ter zake van welke juridische procedure dan ook. Hieraan staat de verlening van het gevraagde verstek ten aanzien van het Tribunaal in de weg.
4. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eiser vordert -zakelijk weergegeven- primair gedaagden te bevelen binnen 48 uur na betekening van dit vonnis met elkaar in overleg te treden, teneinde een oplossing te vinden waarbij een einde wordt gemaakt aan de schending door het Tribunaal van het recht van eiser op contact met zijn advocaten ('the right to correspond, and consult out of hearing of other persons') in het kader van de door eiser ingediende klacht bij het EHRM.
Subsidiair vordert eiser gedaagde onder 2 te bevelen binnen 48 uur na betekening van dit vonnis bij het Tribunaal erop aan te dringen in overleg te treden, teneinde een oplossing te vinden waarbij een einde wordt gemaakt aan de schending door het Tribunaal van het recht van eiser op contact met zijn advocaten ('the right to correspond, and consult out of hearing of other persons') in het kader van de door eiser ingediende klacht bij het EHRM.
Daartoe voert eiser onder meer het volgende aan.
Het Tribunaal onthoudt eiser zijn recht op onbelemmerde en vertrouwelijke communicatie met zijn advocaten, waaronder mr. Steijnen, in het kader van de door eiser aanhangig gemaakte procedure bij het EHRM. Hierdoor handelt het Tribunaal
in strijd met artikel 6, lid 3 onder b en c van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en in strijd met artikel 14 lid 3 onder b van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (BUPO). Daarnaast handelt het Tribunaal in strijd met artikel 21 lid 4 van het Statuut. Het behoort tot de taak van de Nederlandse rechter om te toetsen of het Tribunaal zich houdt aan haar voorschriften waarin de bescherming van de rechten van de verdachte zijn vastgelegd. Uit artikel 1 EVRM en uit artikel VI lid 2 van de zetelovereenkomst volgt immers dat volledige handhaving van de Nederlandse jurisdictie regel is en dat de Nederlandse staat verantwoordelijk is voor bescherming van de rechten van de mens op haar grondgebied. Uit artikel 13 EVRM volgt dat ook de Nederlandse rechter de taak heeft alles in het werk te stellen om schending van mensenrechten (door het Tribunaal) tegen te gaan. Het Tribunaal kan die taak niet van de Nederlandse staat overnemen.
De Staat voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
5. De beoordeling van het geschil
5.1. Vooropgesteld wordt dat Nederland zijn rechtsmacht om kennis te nemen van vorderingen omtrent het ondergaan van vrijheidsbeneming op last van het Tribunaal binnen aan het Tribunaal in Nederland ter beschikking staande ruimten uitdrukkelijk heeft overgedragen aan het Tribunaal, en dat de Nederlandse wet niet van toepassing is. Een en ander volgt uit artikel VI en artikel XX van de zetelovereenkomst, alsmede uit artikel 17 van de uitvoeringswet. Daarnaast bepaalt artikel 9 lid 2 van het Statuut met betrekking tot de rechtsmacht van het Tribunaal dat het primaat op het gebied van de rechtspraak boven nationale rechterlijke instanties bij het Tribunaal ligt. Voorts is in artikel 29 lid 1 van het Statuut de verplichting van staten neergelegd om mee te werken aan de vervolging door het Tribunaal van verdachten, zoals eiser in dit geval. Uit artikel 103 van het Handvest ten slotte volgt dat de regelgeving krachtens het Handvest en mitsdien die van de Veiligheidsraad prevaleert boven elke andere regelgeving. Deze bepalingen brengen mee dat de Nederlandse staat geen bemoeienis heeft met de vrijheidsbeneming van eiser door het Tribunaal. Hetzelfde geldt voor de Nederlandse rechter in het algemeen en dus ook voor de president van de rechtbank te Den Haag. De Nederlandse rechter is immers aan voornoemde regelingen gebonden. Dit leidt tot de conclusie dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van de vorderingen van eiser kennis te nemen.
5.2. Ten overvloede wordt het volgende overwogen. In de detentieregels is een uitgebreide interne klachtenregeling in onder meer 'rules' 84 tot en met 88 opgenomen. Gesteld noch gebleken is dat eiser op basis van die regeling zijn klacht omtrent de miskenning door het Tribunaal van het recht van eiser op vrije communicatie met zijn raadsman als bepaald in 'rule' 67 heeft ingediend. Uit artikel 7 van de Regulations blijkt dat ook een dergelijke klacht ontvankelijk is. De stelling van eiser dat de interne klachtenregeling slechts ziet op klachten van louter huishoudelijke aard gaat niet op. Eiser heeft derhalve nog steeds de mogelijkheid een klacht op grond van de hem ter beschikking staande interne klachtenregeling in te dienen. Daarnaast heeft de advocaat van de Staat ter zitting meegedeeld dat zij van de griffier van het tribunaal heeft vernomen dat mr. Steijnen, als advocaat van eiser in de procedure van eiser bij het EHRM, de toegang tot eiser niet zal worden onthouden en dat hij de mogelijkheid heeft vertrouwelijk met eiser te communiceren.
5.3. Uit het voorgaande volgt dat de president niet bevoegd is van de vordering kennis te nemen, zodat de gevraagde voorzieningen moeten worden geweigerd. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
Weigert het gevraagde verstek tegen gedaagde onder 1.
Weigert de gevraagde voorzieningen tegen gedaagde onder 2.
Veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagden begroot op € 896,36, waarvan € 193,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Gisolf en uitgesproken ter openbare zitting van 26 februari 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.
AH