RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-754237-00
rolnummer 0006
's-Gravenhage, 25 februari 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op 23 november 1962 te Elazig (Turkije),
[adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 februari 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr S.T. Van Berge Henegouwen, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Meulmeester heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij gewijzigde dagvaarding onder 2 primair en subsidiair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen goederen genummerd 11, 21 en 22 zullen worden onttrokken aan het verkeer, dat de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen goederen genummerd 1, 2, 16, 17 en 18 zullen worden verbeurdverklaard, en dat de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen goederen genummerd 3, 4, 5A, 5B, 5C, 6A, 6B, 7, 8, 9, 10A, 10B, 10C, 10D, 10E, 10F, 12, 13, 14, 15, 19A, 19B, 19C, 19D, 19E, 19F, 19G, 19H, 19I, 19J, 19K en 20 zullen worden teruggegeven aan verdachte.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De ontvankelijkheid van het officier van justitie.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting geconcludeerd tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De verdediging en de rechtbank hebben geen enkel zicht gehad op een deel van de politiewerkzaamheden, die hebben geleid tot de start van het onderzoek naar verdachte. De mogelijkheid is aanwezig, aldus de raadsman, dat daarbij sprake is geweest van ontoelaatbare methoden, nu uit het verleden bekend is dat de politie zich wel eens schuldig heeft gemaakt aan ontoelaatbare trajecten, waarvan men toen niet wilde dat de rechtbank daar kennis van nam. In de onderhavige zaak ontbreekt een mogelijkheid tot controle op de politiewerkzaamheden die tot de daadwerkelijke begininformatie van het onderzoek jegens verdachte hebben geleid. Bovendien is niet door de rechter te controleren of de informatie uit de politieregisters, waarvan kennelijk gebruik is gemaakt, mogelijk gebaseerd zijn op - of het resultaat zijn van - ontoelaatbare opsporingsmethoden. De officier van justitie dient verantwoordelijk gehouden te worden voor de onmogelijkheid van de controle. Niet vastgesteld kan worden of en in hoeverre de belangen van de verdachte zijn geschonden.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Door de raadsman is niet aannemelijk gemaakt dat de door de politie bij de start van het onderzoek geraadpleegde informatie, welke is opgeslagen in de politieregisters, (mede) het resultaat is van de toepassing van bijzondere opsporingsmethoden. Maar ook al zou zulks wel het geval zijn, dan is door de raadsman niet aannemelijk gemaakt dat die bijzondere opsporingsmethoden onrechtmatig zijn toegepast, laat staan dat deze toepassing jegens deze verdachte onrechtmatig is geweest. Bovendien is er geen rechtsregel die ertoe noopt de grondslag van gegevens uit een politieregister in een proces-verbaal op te nemen, als niet blijkt dat deze het resultaat zijn van opsporingsmethoden die in de betreffende strafzaak zijn gehanteerd. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd kan derhalve niet de conclusie dragen dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou zijn. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder 2 primair en subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
1. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verklaringen, afgelegd door medeverdachte Medeverdachte B, dienen te worden uitgesloten van het bewijs met betrekking tot het onder 1 telastgelegde, nu genoemde Medeverdachte B tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd hetgeen de betrouwbaarheid van zijn verklaringen aantast.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt. Medeverdachte B heeft consistent verklaard omtrent het ophalen van de heroïne, alsmede dat hij daartoe opdracht heeft gekregen. De latere, ontwijkende verklaringen van Medeverdachte B bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting afgelegd over wie zijn opdrachtgever was, kunnen gelegen zijn in angst dan wel een andere oorzaak hebben. Deze verklaringen doen naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de verklaring van Medeverdachte B zoals deze is afgelegd bij de politie op 21 juni 2001, die de rechtbank tot de bewezenverklaring van het onder 1 primair telastgelegde laat meewegen.
2. Door de raadsman is met betrekking tot het onder 1 telastgelegde ter terechtzitting aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte gericht was op de invoer van heroïne. Uit de bewijsmiddelen zou mogelijk slechts kunnen worden afgeleid dat verdachte Medeverdachte B naar Enschede heeft gestuurd om heroïne op te halen. Uit niets blijkt dat verdachte wist of kon vermoeden dat de heroïne werd ingevoerd uit Turkije. Het enkele feit dat Enschede een grensplaats is en dat de heroïne werd opgehaald bij iemand die van buitenlandse afkomst is, is hierbij naar de mening van de verdediging daarvoor onvoldoende.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt. Medeverdachte Medeverdachte S heeft de vrachtwagen, welke geladen was met heroïne, bestuurd, en heeft de heroïne via België in Nederland ingevoerd waarna hij is doorgereden naar Enschede, derhalve vlakbij de grens van Nederland met Duitsland. Vanuit Enschede is de partij heroïne vervolgens kort daarna in opdracht en op aanwijzingen van verdachte door Medeverdachte B verder vervoerd. Zowel verdachte als medeverdachte Medeverdachte B hebben contact gehad met genoemde Medeverdachte S. Medeverdachte S is afkomstig uit Turkije en spreekt slechts Turks. Voorts wijzen ook de omstandigheden dat het telefonisch contact verliep via mobiele telefoons en dat Medeverdachte S betaald kreeg in Duitse Marken op een transport vanuit het buitenland. Het bovenstaande in aanmerking genomen acht de rechtbank bewezen dat de opzet van verdachte gericht was op de invoer van heroïne vanuit het buitenland.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte is betrokken geweest bij de invoer van een zeer grote partij (ongeveer 55 kilo) heroïne in Nederland. Verdachte heeft daartoe telefonisch contact gehad met zijn mededaders teneinde de nodige voorbereidingen te treffen. Rond de dag van aankomst van de partij heroïne heeft verdachte één van zijn mededaders opdracht gegeven naar Enschede te rijden. In Enschede heeft de mededader van verdachte twee sporttassen met heroïne in ontvangst genomen van een Turkse vrachtwagenchauffeur, die de heroïne in een speciaal daarvoor in de vrachtwagen geprepareerde ruimte door verschillende landen naar Nederland heeft vervoerd. De mededader van verdachte heeft de sporttassen met heroïne in zijn auto gelegd. Kort hierop zijn de mededaders van verdachte aangehouden en is verdachte zelf in Amsterdam aangehouden.
Heroïne is een bewustzijnbeïnvloedend middel waarvan het gebruik een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid met zich brengt. Voorts was de aangetroffen partij heroïne van dusdanige omvang dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Verspreiding van en handel in heroïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ook de door de gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Door hier aan mee te werken, heeft verdachte zijn eigen belang, financieel gewin, voorop gesteld en heeft hij op geen enkele wijze rekening gehouden met de kwalijke gevolgen die verspreiding en handel van deze drug met zich brengen. In het bijzonder neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat hij degene is geweest die opdracht heeft gegeven tot het verdere vervoer van de heroïne en de touwtjes in handen had met betrekking tot de wijze waarop het verdere vervoer diende te geschieden. Verdachte heeft zich hierbij bediend van een professionele wijze van opereren door frequent van communicatiemiddel te wisselen en zich met behulp van valse papieren in Nederland op te houden.
De rechtbank heeft in haar oordeel betrokken dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 7 juni 2001 eerder voor gepleegde misdrijven veroordeeld is, doch niet eerder wegens een Opiumdelict.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden omvang passend en geboden.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen en aan verdachte toebehorende voorwerpen genummerd 11, 21 en 22, te weten een lege patroonhouder, een vals paspoort en een valse registratiekaart, onttrekken aan het verkeer, zijnde deze voorwerpen voor onttrekking aan het verkeer vatbaar. Deze voorwerpen, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, zijn aangetroffen, zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. De valse documenten kunnen de opsporing van feiten als door verdachte begaan belemmeren. De patroonhouder kan dienen tot het begaan van dergelijke feiten; het is immers een feit van algemene bekendheid dat vuurwapens vaak een belangrijke rol spelen bij (grootschalige) drugshandel.
De rechtbank zal de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1, 2, 17 en 18, te weten een mobiele telefoon (Nokia), een buzzer, een mobiele telefoon (Siemens) en een mobiele telefoon (Motorola) verbeurdverklaren, zijnde deze voorwerpen voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met behulp van deze aan verdachte toebehorende voorwerpen het bewezenverklaarde feit is voorbereid/begaan.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd het blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp nummer 16, te weten een hydraulische pers, verbeurd te verklaren. De rechtbank kan de officier van justitie hierin niet volgen. Artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht vereist immers dat er een zekere relatie moet zijn tussen het betreffende voorwerp en het door verdachte gepleegde strafbare feit. Nu ten aanzien van de hydraulische pers niet gezegd kan worden dat dit een voorwerp is met behulp waarvan de bewezenverklaarde invoer van heroïne is begaan en ook overigens geen relatie aanwezig is tussen het voorwerp en de invoer, terwijl de onttrekking daarvan aan het verkeer niet mogelijk is vanwege de aard van het voorwerp, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van deze pers.
De rechtbank zal voorts de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 3, 4, 5A, 5B, 5C, 6A, 6B, 7, 8, 9, 10A, 10B, 10C, 10D, 10E, 10F, 12, 13, 14, 15, 19A, 19B, 19C, 19D, 19E, 19F, 19G, 19H, 19I, 19J, 19K en 20, te weten een oplaadapparaat, een bankboekje, berekeningen, foto's, papieren van een ziekenhuis, een agenda, een telefoonboekje, 4 telefoonkaarten, een stuk verpakkingsmateriaal Libertel IZI, een mobistar kaart met pincode en simkaartnummer, een envelop met een papier met een Engels adres, bankbescheiden, een sleutel, een simkaart, telefoonboekjes, notitieboekje, visitekaartjes, aantekenbriefjes, Turkse brieven, een simkaart, vijf pillen, 2 telefoonopladers, diverse visitekaartjes, 2 dienstregelingen, een rol met bruine tape, een horloge (Rolex), 3 telefoonkaarten, een airmilespas, een clubcard, een enkele reis Amsterdam - Den Haag, een riem, een strippenkaart, diverse visitekaartjes, een telefoonboekje, een sleutelmapje met 4 sleutels, een portemonnee en een geldbedrag van ƒ 80,65.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 33, 33a, 36b, 36c, 36d en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 2 primair en subsidiair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDER A, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, STRAFBAAR GESTELD BIJ ARTIKEL 10, VIERDE LID VAN DE OPIUMWET;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op :6 juni 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op :8 juni 2001;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart onttrokken aan het verkeer de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 11, 21 en 22, te weten een lege patroonhouder, een vals paspoort en een valse registratiekaart;
verklaart verbeurd de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, 2, 17 en 18, te weten een mobiele telefoon (Nokia), een buzzer, een mobiele telefoon (Siemens) en een mobiele telefoon (Motorola);
gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 3, 4, 5A, 5B, 5C, 6A, 6B, 7, 8, 9, 10A, 10B, 10C, 10D, 10E, 10F, 12, 13, 14, 15, 16, 19A, 19B, 19C, 19D, 19E, 19F, 19G, 19H, 19I, 19J, 19K en 20, te weten een oplaadapparaat, een bankboekje, berekeningen, foto's, papieren van een ziekenhuis, een agenda, een telefoonboekje, 4 telefoonkaarten, een stuk verpakkingsmateriaal Libertel IZI, een mobistar kaart met pincode en simkaartnummer, een envelop met een papier met een Engels adres, bankbescheiden, een sleutel, een simkaart, telefoonboekjes, notitieboekje, visitekaartjes, aantekenbriefjes, Turkse brieven, een simkaart, vijf pillen, 2 telefoonopladers, diverse visitekaartjes, 2 dienstregelingen, een rol met bruine tape, een hydraulische pers, een horloge (Rolex), 3 telefoonkaarten, een airmilespas, een clubcard, een enkele reis Amsterdam - Den Haag, een riem, een strippenkaart, diverse visitekaartjes, een telefoonboekje, een sleutelmapje met 4 sleutels, een portemonnee en een geldbedrag van ƒ 80,65.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Elkerbout, voorzitter,
Don en Raeijmaekers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Wijne, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 februari 2002.